ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0381 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/32 en 2010/45 en 2010/46 en 2010/47

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0381
Datum uitspraak: 01-12-2011
Datum publicatie: 08-02-2012
Zaaknummer(s):
  • 2010/32
  • en 2010/45
  • en 2010/46
  • en 2010/47
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Niet ontvankelijk
  • Ongegrond
Inhoudsindicatie:  Klachten tegen dierenartsen van de universiteitskliniek die onjuist zouden hebben gehandeld terzake een pericardovervulling bij een hond. Ongegrond.

X,  klager

tegen

Y1,  beklaagde sub 1

Y2,  beklaagde sub 2

Y3,.. beklaagde sub 3

Y4,.. beklaagde sub 4

Hierna tezamen te noemen: beklaagden

(praktijkhoudende te A)

1. DE PROCEDURE

Klager heeft tegen iedere beklaagde afzonderlijk een klacht ingediend. Beklaagden hebben ieder voor zich verweer gevoerd. Klager heeft afgezien van repliek. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben en gelet op de onderlinge samenhang heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die op 22 september 2011 plaatsvond. Klager is bij die gelegenheid verschenen. Beklaagden waren niet aanwezig.

2. DE KLACHT

De klachten komen er samengevat op neer dat beklaagden nalatig hebben gehandeld met betrekking tot de zieke hond van klager. In het hierna volgende zal nog uiteen worden gezet wat klager iedere beklaagde hiernaast nog afzonderlijk verwijt.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Golden Retriever reu, geboren 24 augustus 2001, met de naam XXXXX.

3.2. Op 21 januari 2009 is de hond na een consult op de spoed-poli in verband met benauwdheidklachten en hoesten opgenomen in de kliniek van beklaagden en is door een collega van beklaagden de diagnose pericardovervulling gesteld. Tevens is bij een echo gebleken dat vocht aanwezig was in thorax en buik. Daarop is een punctie van het pericard uitgevoerd. Een dag later is de hond ontslagen uit de kliniek.

3.3. Op 5 augustus 2009 heeft klager wederom met zijn hond de spoed-poli bezocht in verband met dezelfde klachten. Bij dit consult is opnieuw een echo van buik en thorax gemaakt, waarna door beklaagden sub 2 en 4 wederom een pericardpunctie is uitgevoerd. Uit de verklaring van beklaagden volgt dat toen met klager is gesproken over een eventuele operatie bij herhaling van de klachten op korte termijn.

3.4. Op 16 januari 2010, een zaterdag, is de hond opnieuw met dezelfde klachten op de spoed-poli aangeboden, heeft echo-onderzoek wederom een pericardovervulling laten zien en heeft beklaagde sub 1 een pericardpunctie uitgevoerd, waarna de hond gedurende dat weekend in een zuurstofkooi is geplaatst. Die zondag heeft wederom wegens benauwdheid van de hond een punctie plaatsgevonden. Op 19 januari is de hond uit de kliniek ontslagen en heeft beklaagde sub 2 verslag uitgebracht aan de verwijzend dierenarts en klager en is de operatie aangekondigd.

3.5. Op 28 januari 2010 is een succesvolle kijkoperatie uitgevoerd, onder meer door beklaagde sub 3, waarbij een deel van het hartzakje is weggenomen. Alvorens de operatie uit te voeren is door beklaagde sub 2 een echo van het hart gemaakt en het pericard gepuncteerd om het aanwezige vocht zo goed mogelijk weg te zuigen. Op 29 januari 2009 is de hond ontslagen uit de kliniek en zijn aan klager door beklaagde sub 3 de nodige schriftelijke instructies verstrekt.

3.6. Op 1 maart 2010 is de hond voor controle langs geweest bij beklaagde sub 4 en is gebleken dat de hond goed was hersteld. Wel bleek sprake van een ophoping van wondvocht bij een van de operatiewondjes maar verder ingrijpen is niet nodig bevonden.

3.7. Klager heeft naar aanleiding van de ontvangen factuur op 4 februari 2010 een brief naar de kliniek gestuurd waarin hij zijn beklag heeft gedaan over de gang van zaken rondom de behandeling van zijn hond. Samengevat komt dat beklag erop neer dat klager van mening is dat reeds bij het tweede bezoek, op 5 augustus 2009, de pericardresectie had moeten worden uitgevoerd, hetgeen het maken van onnodige kosten voor de behandelingen nadien had kunnen voorkomen. Ook heeft hij zich beklaagd over de communicatie die er door beklaagden met hem is gevoerd over de behandeling van zijn hond. Bij brief van 17 februari 2010 heeft beklaagde sub 3, onder meer in haar hoedanigheid van voorzitter van de Pati ë ntenzorgcommissie, in reactie op de brief van klager verslag gedaan van het uitgevoerde onderzoek, de gemaakte medische keuzes, de communicatie en de facturering en heeft zij geconcludeerd dat een en ander op correcte wijze heeft plaatsgevonden.

3.8. Bij brief van 19 februari 2010 heeft klager een reactie gestuurd aan beklaagde sub 3, waarin hij heeft aangegeven niet akkoord te zijn met het antwoord.

3.9. Op 1 en 2 maart 2010 heeft klager de gang van zaken nog besproken met beklaagde sub 4 en bij brief van 10 maart 2010 heeft beklaagde sub 3 nogmaals een toelichting gegeven op de behandeling van de hond.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagden te kort geschoten zijn in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen.

5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de klacht gedeeltelijk betrekking heeft op de hoogte van de in rekening gebrachte kosten alsmede op de wijze waarop door beklaagden met klager is gecommuniceerd over de behandeling en de nazorg van de hond.

Het college overweegt te dien aanzien in de eerste plaats dat klachten over de (hoogte van de) rekening van een dierenarts naar vaste jurisprudentie in beginsel buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en dat daarover niet kan worden geklaagd. Dat geldt eveneens voor klachten over de communicatie c.q. bejegening van een diereigenaar door een dierenarts. Van bijzondere omstandigheden om van deze hoofdregel af te wijken is in het onderhavige geval niet gebleken. Voor zover de klacht van klager op de facturering dan wel op de wijze van communicatie is gericht kan deze dan ook niet in behandeling worden genomen. Wel overweegt het college, ten overvloede, dat zij heeft moeten vaststellen dat de gevoerde communicatie door beklaagden met klager, alle inspanningen ten spijt, onvoldoende effect heeft gesorteerd.

5.3. In het onderhavige geval is de hond van klager behandeld door meerdere dierenartsen, allen werkzaam in dezelfde kliniek. Klager heeft zijn klacht gericht aan de vier beklaagden gezamenlijk, maar hij heeft daarbij nagelaten om voor elk van de deze diergeneeskundigen afzonderlijk te specificeren wat hij hem of haar precies verwijt. Dit is van belang omdat in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt geldt dat een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. Ter zitting heeft klager desgevraagd per dierenarts uiteengezet wat de individuele verwijten zijn, die in het navolgende per beklaagde worden behandeld. Daarbij heeft het college zich beperkt tot de klachten die gericht zijn op het diergeneeskundig handelen van de beklaagden.

a. Ten aanzien van beklaagde sub 1 (zaaknummer 2010/32)

5.4. Klager verwijt beklaagde sub 1 de hond niet goed te hebben behandeld, meer in het bijzonder dat hij had moeten volstaan met het uitvoeren van de punctie van het pericard en dat hij het daaraan voorafgaande onderzoek achterwege had moeten laten. Het college overweegt daaromtrent als volgt.

5.5. Beklaagde is als dienstdoende spoedarts bij de behandeling van de hond betrokken geweest in het weekend van 16 en 17 januari 2010. Uit de patiëntenkaart en zijn verweerschrift is gebleken dat hij de hond na het afnemen van de anamnese aan een algemeen onderzoek heeft onderworpen waarna hij de diagnose recidief pericardovervulling heeft gesteld. Voorts heeft hij echografisch onderzoek gedaan van het hart en het abdomen, waarbij geen aanwijzingen voor het bestaan van een onderliggende maligniteit zijn gevonden. Beklaagde heeft daaropvolgend een pericardpunctie uitgevoerd om de benauwdheidklachten, die op dat moment levensbedreigend waren, te verminderen. Door beklaagde is naar voren gebracht dat het uitvoeren van het echografisch onderzoek alsmede de pericardpunctie is geschied in overleg met klager. Klager heeft dit niet betwist, zodat het college dit voor waar houdt. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde sub 1 veterinair niet onjuist gehandeld, ook niet door na het stellen van de diagnose wederom een echografisch onderzoek te verrichten. Een dergelijk onderzoek is geïndiceerd omdat een pericardovervulling verschillende oorzaken kan hebben, die alleen met behulp van het onderzoek kunnen worden aangetoond. Als zo’n oorzaak niet kan worden vastgesteld vindt een punctie van de pericard plaats waarna het probleem vaak niet meer optreedt, of pas na zeer lange tijd. Ondanks dat het probleem zich in dit geval al twee maal eerder had voorgedaan, was toch nieuw onderzoek geboden om uit te sluiten dat sprake was van een kwaadaardige ziekte of andere afwijkingen in de borstholte. Niet uit te sluiten viel dat deze bij de eerdere onderzoeken niet zichtbaar waren bij echo- of röntgenonderzoek, maar bij dit onderzoek wel aan het licht zouden komen. Resumerend is het college van oordeel dat van het onnodig uitvoeren van een geneeskundige handeling door beklaagde sub 1 geen sprake is geweest, zodat de klacht tegen hem ongegrond zal worden verklaard.

b. Ten aanzien van beklaagde sub 2 (zaaknummer 2010/45)

5.6. Beklaagde sub 2 wordt eveneens verweten dat hij de hond onnodig heeft behandeld, waardoor klager veel kosten heeft moeten maken. Het college overweegt daaromtrent als volgt.

Beklaagde sub 2 is bij de behandeling van de hond betrokken geweest in de periode van 17 januari 2010 en op 28 januari 2010. Volgens de patiëntkaart heeft beklaagde sub 2 op 17 januari 2010 voor de tweede maal dat weekend nog een tweede pericardpunctie uitgevoerd wegens aanhoudende benauwdheidsklachten en heeft hij vervolgens geadviseerd de hond aan te bieden voor een pericardresectie, welke operatie op 28 januari 2010 is uitgevoerd door o.m. beklaagde sub 3. Voorafgaande aan die operatie heeft beklaagde sub 2 de hond pre-anaesthetisch onderzocht, een echografie van het hart laten maken en het pericard zo veel mogelijk ontdaan van vocht.

5.7. Het college heeft in de verslaglegging van deze handelingen geen aanwijzingen gevonden dat beklaagde sub 2 veterinair nalatig is geweest. Evenmin is het college van oordeel dat de door beklaagde sub 2 uitgevoerde onderzoeken, voorafgaande aan de operatie op 28 januari 2010, onnodig waren. Beklaagde heeft in zijn brief van 19 januari 2010 aan klager en de verwijzend dierenarts uitgelegd dat het cruciaal is om tumoren als oorzaak van de pericardovervulling vóór de operatie uit te sluiten, omdat bij sommige tumoren een pericardresectie zinloos is. Het college acht deze uitleg verdedigbaar. De conclusie moet dan ook zijn dat voor een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van beklaagde sub 2 geen grond bestaat.

c. Ten aanzien van beklaagde sub 3 (zaaknummer 2010/46)

5.8. De klacht tegen beklaagde sub 3 houdt zakelijk samengevat in dat beklaagde gebrekkig heeft gecommuniceerd omdat zij verzoeken om een persoonlijk onderhoud met klager zou hebben geweigerd. Deze klacht kan niet in behandeling worden genomen. Verwezen wordt naar overweging 5.2.

d. Ten aanzien van beklaagde sub 4 (zaaknummer 2010/47)

5.9. Beklaagde sub 4 wordt verweten een onjuist advies te hebben gegeven met betrekking tot een bultje of verdikking, ontstaan in het gebied van de operatiewond. Het college overweegt daaromtrent als volgt.

5.10. Beklaagde sub 4 is betrokken geweest bij de postoperatieve controle van de hond op 1 maart 2010. De verklaringen van partijen lopen uiteen waar het gaat om de vraag wat precies is besproken over de verdikking bij de operatiewond. Volgens klager heeft beklaagde het advies gegeven om eerst een echografie en een r ö ntgenfoto hiervan te maken. Volgens beklaagde sub 4 is waarschijnlijk sprake geweest van een misverstand: hij heeft wel gesproken met klager over een eventueel echografisch en röntgenologisch onderzoek, maar dit hield, anders dan klager kennelijk heeft begrepen, geen verband met de verdikking maar met de pericardaandoening. Wat er ook zij van hetgeen tussen partijen is besproken, vaststaat dat beklaagde een collega heeft gevraagd de verdikking te onderzoeken, hetgeen vervolgens is geschied. Uit dit onderzoek is gebleken dat sprake was van een ophoping van wondvocht, dat vanzelf zou verdwijnen. Enig veterinair nalaten door beklaagde sub 4 is in dit verband niet komen vast te staan, zodat de klacht tegen hem ongegrond zal worden verklaard.

5.11. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

In de zaken met de nummers 2010/32, 2010/45, 2010, 46 en 2010/47:

verklaart de klachten, voor zover deze op het diergeneeskundig handelen van beklaagden betrekking hebben, ongegrond;

stelt vast dat de overige klachten niet in behandeling kunnen worden genomen en verklaart klager daarin niet ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen