ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0373 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/57 en 2010/58

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0373
Datum uitspraak: 01-12-2011
Datum publicatie: 25-01-2012
Zaaknummer(s):
  • 2010/57
  • en 2010/58
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagden wordt verweten nalatig te hebben gehandeld bij de behandeling van een infectie aan de poot van een hond. Ongegrond.

X,  klaagster

tegen

Y1,  beklaagde sub 1

Y2,  beklaagde sub 2

Hierna tezamen te noemen: beklaagden

(praktijkhoudende te A)

1. DE PROCEDURE

Klaagster heeft tegen iedere beklaagde afzonderlijk een klacht ingediend. Beklaagden hebben ieder voor zich verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben en gelet op de onderlinge samenhang heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die op 8 september 2011 plaatsvond. Alle partijen zijn verschenen.

2. DE KLACHTEN

Beklaagden wordt verweten dat zij tekort geschoten zou zijn in de behandeling van een infectie aan de poot van de hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Shetland Sheepdog reu met de naam XXXXXX, geboren 2 april 2007.

3.2. Op 1 oktober 2009 is de hond van klaagster geopereerd in verband met orthopedische klachten in een dierenkliniek in België. Bij die operatie werd een poot dubbel geklapt en werd geadviseerd de poot om de tien dagen te laten strekken bij de eigen dierenarts.

3.3. Nadat de poot op 9 oktober 2009 voor de eerste maal gestrekt en opnieuw verbonden was door beklaagden, bleek dat de hond begon te likken aan zijn poot. De dag erna heeft beklaagde sub 1 het verband vervangen, maar de klachten bleven aan. Omdat klaagster, blijkens haar verklaring, vermoedde dat de hond allergisch was voor het verband heeft zij thuis het verband verwijderd, waarna het likken door de hond spoedig ophield.

3.4. Op 12 oktober 2009 heeft klaagster wederom de praktijk van beklaagden bezocht omdat de poot irritatieplekken vertoonde. Beklaagde sub 1 heeft bij die gelegenheid een injectie met Convenia toegediend. Vanaf toen is de wond dagelijks schoongemaakt en opnieuw verbonden, zij het met ander verband dan in eerste instantie. Voorts is de wond behandeld met, in eerste instantie Dermiel spray en later Acederm spray. Omdat beklaagde sub 1 van 14 oktober tot 18 oktober afwezig was heeft beklaagde sub 2 de behandeling van de hond in die periode waargenomen.

3.5. Op 19 oktober 2009 heeft beklaagde sub 1 de behandeling weer overgenomen en geprobeerd de poot voor de tweede maal te strekken hetgeen slechts gedeeltelijk lukte, waarna beklaagde sub 1 klaagster heeft geadviseerd terug te gaan naar de dierenkliniek waar de operatie was uitgevoerd.

3.6. Op 21 oktober 2009 heeft klaagster de kliniek in België bezocht. De patiëntenkaart van dat bezoek vermeldt dat sprake was van een nog immer geïnfecteerde wond met veel necrose van huid, teen en voetzoolkussens alsmede bloot liggende pezen. De hond is vervolgens tot 26 oktober 2009 opgenomen geweest in deze kliniek waarbij de wond is behandeld en medicatie is toegediend. Na ontslag uit de kliniek is de hond in de periode van 10 november tot en met 15 november 2009 wederom opgenomen geweest waarbij op de poot een huidtransplantatie is uitgevoerd. Uit de verklaring van klaagster blijkt dat deze huidtransplantatie weliswaar goed is gelukt, maar dat de hond nadien last is blijven houden van de gevolgen van de wondinfectie. Klaagster is van oordeel dat deze gevolgen hadden kunnen worden voorkomen bij adequaat medisch handelen door beklaagden, hetgeen aanleiding is geweest voor klaagster om de onderhavige klachtprocedure te entameren.

 4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagden te kort geschoten zijn in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier de hulp van beklaagden was ingeroepen.

5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat beklaagden in de periode van 12 tot en met 19 oktober 2009 zowel gezamenlijk als beurtelings de wondinfectie hebben behandeld. Het verwijt dat klaagster beide beklaagden maakt is dat zij tijdens de verschillende behandelmomenten in deze periode niet hebben geconstateerd dat de toegediende antibiotica niet aansloeg en de wondinfectie alsmaar verergerde. Beklaagden hebben ter zitting de behandeling van de wondinfectie toegelicht en verklaard dat zij ervan overtuigd waren dat deze behandeling de juiste was temeer nu deze gaandeweg die week tot zichtbaar herstel van de wond leidde.

5.3. Naar het oordeel van het college hebben beklaagden bij de behandeling van de wondinfectie veterinair niet onjuist gehandeld. Zowel de keuze voor het antibioticum Convenia, als de dagelijkse verbandwisseling en wondverzorging door beklaagden voldoen aan de daaraan naar huidige veterinaire inzichten te stellen eisen. Ook de keuze van beklaagden om de wond per secundam te laten genezen is veterinair gezien niet onjuist. Uit het ontstaan van granulatieweefsel in de poot gaandeweg de behandeling die week hebben beklaagden redelijkerwijs kunnen afleiden dat de wond zich in positieve zin ontwikkelde. Daaraan doet niet af dat, naar is gebleken uit diens patiëntenkaart van 21 oktober 2009, door de opvolgend dierenarts is vastgesteld dat de infectie nog niet onder controle was.

5.4. Hoewel de verslaglegging van de behandelingen op de patiëntenkaart aan de summiere kant is geweest en beter had gekund, ziet het college in dit geval onvoldoende aanleiding te oordelen dat er sprake is geweest van een dermate ernstige tekortkoming dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. De door beklaagden in deze procedure overgelegde reconstructie van de uitgevoerde behandelingen is door klaagster niet bestreden. Volstaan wordt met een aanbeveling om de praktijkuitoefening op het punt van de verslaglegging te verbeteren.

5.5. Op grond van het vorenstaande acht het college de klacht ongegrond.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.G. Neuteboom, drs. B.A.M. Austie en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen