ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0369 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/40

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0369
Datum uitspraak: 01-12-2011
Datum publicatie: 15-01-2012
Zaaknummer(s): 2010/40
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Beklaagde besluit op basis van een telefonische anamnese en het voelen aan de buik van een hond tot sterilisatie. Beklaagde had, alvorens de sterilisatie uit te voeren, meer onderzoek moeten doen. Gegrond met waarschuwing.

X , klager

tegen

te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 september 2011. Alleen klager was daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

De klacht heeft betrekking op de door beklaagde gestelde diagnose met betrekking tot de hond van klager en vermeende gebrekkige hygiënische omstandigheden in de praktijk van beklaagde.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Newfoundlander teef met de naam XXXXX, geboren 25 maart 2002.

3.2. Op 26 maart 2010 heeft klager telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde in verband met klachten van aanhoudende loopsheid bij zijn hond. Over de inhoud van dit gesprek lopen de lezingen van partijen uiteen. Volgens beklaagde is in dat gesprek de diagnose van een beginnende baarmoederontsteking gesteld en is vervolgens geadviseerd tot een operatie, waartoe een afspraak is gemaakt op 29 maart 2010. Klager betwist dat telefonisch een diagnose is gesteld en stelt enkel gesproken te hebben met de telefoniste die hem adviseerde met de hond langs te komen.

3.3. Klager heeft op 29 maart 2010 de praktijk van beklaagde bezocht. Beklaagde heeft de buik van de hond betast en is tot de conclusie gekomen dat de baarmoeder enigszins vergroot was, waarna hij over wilde gaan tot het uitvoeren van de sterilisatie. Klager heeft daarop aangegeven dat hij eerst wilde overleggen met de fokker en is vervolgens met de hond weggegaan.

3.4. De dag erna heeft klager met de hond een andere dierenarts bezocht die, aldus klager, na betasting van de buik geen afwijkingen heeft kunnen vaststellen, maar voor de zekerheid klager heeft verwezen naar een andere dierenkliniek voor het maken van een echo. Uit de echo zijn aanwijzingen naar voren gekomen voor cysteuze endometriumhyperplasie of cysten in de ovaria en klager heeft het advies gekregen om de eierstokken te laten verwijderen waarbij dan tevens kon worden bezien of het nodig was om de baarmoeder te verwijderen.

3.5. Op 8 april 2010 heeft de hond een operatie ondergaan waarbij bleek dat de baarmoeder van de hond toch licht ontstoken was, waarna deze operatief is verwijderd.

3.6. Bij brief van 2 april 2010 heeft klager jegens beklaagde zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over de zijns inziens overhaast genomen en feitelijk onjuiste diagnose en de naar zijn mening slechte hygiënische omstandigheden in de praktijk van beklaagde. Tevens heeft hij medegedeeld dat hij niet bereid was de kosten voor het consult op 29 maart 2010 te voldoen en heeft hij aangekondigd een klacht bij dit college in te dienen als die kosten toch in rekening werden gebracht.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Ter zitting heeft klager nadrukkelijk verklaard dat de klacht geen betrekking heeft op de door beklaagde aan klager in rekening gebrachte kosten, maar op het feit dat beklaagde de diagnose baarmoederontsteking zonder het nodige onderzoek heeft gesteld en voorts dat beklaagde voornemens was zijn hond onder slechte hygiënische omstandigheden te gaan opereren.

5.3. Ten aanzien van de diagnosestelling is uit de stukken en het verhandelde ter zitting komen vast te staan dat klager op 26 maart 2010 telefonisch contact heeft gehad met de praktijk van beklaagde in verband met klachten van aanhoudende loopsheid bij zijn hond. In zijn verweer heeft beklaagde naar voren gebracht dat bij hem op dat moment zekerheid bestond over de oorzaak van de klachten, te weten een baarmoederontsteking. Beklaagde heeft voorts verklaard dat hij voor deze diagnose bevestiging kreeg toen hij, op 29 maart 2010, in de buik van de hond een enigszins vergrote baarmoeder voelde.

5.4. Ter beoordeling ligt de vraag voor of deze wijze van diagnosticeren naar veterinaire maatstaven aanvaardbaar is. Het college is van oordeel dat dit niet het geval is. Hoewel op basis van de telefonisch afgenomen anamnese een vermoeden gerechtvaardigd was dat inderdaad sprake was van een baarmoederontsteking had verder veterinair onderzoek in de rede gelegen om hieromtrent de vereiste zekerheid te verkrijgen alvorens tot de sterilisatie over te gaan. Beklaagde heeft weliswaar nog de buik van de hond bevoeld, maar het college acht niet aannemelijk dat beklaagde, met name gezien ras en leeftijd van de hond in kwestie, hierbij de licht vergrote baarmoeder kan hebben waargenomen. Van beklaagde had gevergd kunnen worden dat hij, alvorens de sterilisatie uit te voeren, meer onderzoek bij de hond had uitgevoerd om andere oorzaken voor de klachten uit te sluiten, temeer nu de hond bij beklaagde niet bekend was en hij het dier nog nimmer had gezien. Hier was sprake van een diagnose die niet met zoveel zekerheid kon worden gesteld als beklaagde heeft gedaan. Het ligt dan op de weg van een dierenarts om nader onderzoek, bijvoorbeeld echografisch onderzoek,  te doen, althans dit voor te stellen. Gesteld noch gebleken is dat is gebeurd. De conclusie moet dan zijn dat beklaagde in zijn diagnosestelling niet lege artis te werk is gegaan. Het daarop gerichte klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.5. Ten aanzien van het verwijt dat beklaagde voornemens was de hond te opereren in een ruimte die niet hygiënisch was overweegt het college dat de terzake naar voren gebrachte feiten niet met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel wordt afgewezen.

5.6. Op grond van het vorenstaande acht het college de klacht deels gegrond en het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor onder 5.4. overwogen;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.G. Neuteboom, drs. B.A.M. Austie en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen