ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0368 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/21

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0368
Datum uitspraak: 01-12-2011
Datum publicatie: 10-01-2012
Zaaknummer(s): 2010/21
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wacht te lang met manueel verwijderen van nageboorte bij merrie. Uit de toepasselijke leidraad volgt dat, indien toegediende injecties Oxytocine niet binnen 6 uur na de geboorte tot het afkomen van de nageboorte leiden, deze manueel dient te worden verwijderd, gevolgd door het spoelen van de uterus. Dit is hier niet gebeurd. Gegrond met waarschuwing.

X , klager

tegen

te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 oktober 2011. Beide partijen zijn verschenen, tezamen met hun partners. Beklaagde werd bijgestaan door mr. Z.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten veterinair tekort te zijn geschoten in het verlenen van adequate medische zorg met betrekking tot het paard van klager, die na de geboorte van een veulen aan de nageboorte stond.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klager, een merrie met de naam XXXXXXXXX, die in de nacht van 2 mei 2009 een veulen kreeg. Naar klager stelt heeft hij het veulen om 4:00 uur staande aangetroffen en had het dier reeds een droge vacht.

3.2. Omdat de nageboorte om 7:00 uur nog niet was afgekomen, heeft klager contact opgenomen met beklaagde, die ergens tussen 7:30 en 7:45 uur een visite heeft afgelegd. Klager stelt uitdrukkelijk te hebben verzocht de nageboorte af te pellen en de baarmoeder van de merrie te spoelen. Beklaagde heeft besloten de merrie een injectie Oxytocine toe te dienen en verzocht contact op te nemen als de nageboorte om 10:00 nog niet afgekomen zou zijn.

3.3. Omstreeks 10:00 uur heeft klager telefonisch aan beklaagde gemeld dat de nageboorte nog niet was afgekomen. Beklaagde heeft een tweede visite afgelegd. De lezingen lopen uiteen waar het gaat om de vraag op welk tijdstip beklaagde ter plaatse was. De merrie werd na aankomst naar een opvoelbox gebracht en na verschillende voorbereidingshandelingen is beklaagde met zijn vingers in de vagina van de merrie gegaan, waarna de nageboorte volledig loskwam. Beklaagde heeft het vervolgens niet noodzakelijk gevonden de baarmoeder van de merrie te spoelen. Wel is nogmaals een injectie Oxytocine toegediend alsmede een injectie Excenel.

3.4. De volgende dag, op 3 mei 2009, werd bij de merrie koorts vastgesteld, was ze lusteloos en vertoonde ze tekenen van hoefbevangenheid. Beklaagde is ter plaatse gekomen en heeft de baarmoeder van de merrie die dag en de daaropvolgende dag gespoeld. In de periode hierna heeft een medicamenteuze behandeling plaatsgevonden (o.a. toediening Excenel, voorschrijven Ascal). Er trad vervolgens ten aanzien van de conditie en beweging van de merrie enige verbetering op, maar dit bleek niet van structurele aard. Uit de patiëntenkaart blijkt dat uiteindelijk een hoef los liet en er een dermate kritieke situatie ontstond dat op 22 juli 2009 is besloten tot euthanasie.

 4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klager, met betrekking tot welke dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Beklaagde heeft erkend dat klager hem bij de eerste visite in de ochtend heeft verteld dat er om 4:00 uur een veulen bij de merrie was aangetroffen. Hoewel hij anderzijds betwist dat klager hem ook zou hebben medegedeeld dat het veulen toen reeds een droge vacht had, was er in ieder geval om 4:00 uur een veulen, zodat er gevoeglijk vanuit kan worden gegaan dat de geboorte vóór dat tijdstip heeft plaatsgevonden. Het geboortetijdstip is van belang omdat binnen een bepaalde tijd (6 uur) na de geboorte de placenta volledig afgekomen dient te zijn, omdat anders de kans ontstaat dat de baarmoeder geïnfecteerd raakt met alle risico’s op ernstige complicaties van dien.

5.3. Met betrekkling tot de eerste ochtendvisite omstreeks 7:45 uur is het college van oordeel dat beklaagde veterinair niet onjuist heeft gehandeld door een injectie met Oxytocine toe te dienen, in overeenstemming met de heersende veterinaire opvattingen, zoals o.m. neergelegd in de Leidraad ‘Fertiliteit Merrie’, zoals gepubliceerd in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde (Deel 128, Juli, aflevering 14/15, 2003). Er was op dat moment immers nog geen zes uur verstreken na het geboortetijdstip.

5.4. Partijen zijn verdeeld over de vraag op welk tijdstip de tweede visite die ochtend plaatsvond. Klager stelt dat beklaagde om 10:45 uur langs is gekomen, waar beklaagde in verweer stelt dat hij omstreeks 10:15 ter plaatse is gearriveerd. Ook echter als van de stellingen van beklaagde op dit punt zou moeten worden uitgegaan, acht het college de conclusie gerechtvaardigd dat de termijn van 6 uur tussen de geboorte van het veulen en het afkomen van de nageboorte ruimschoots is overschreden. Het veulen was er immers reeds om 4:00 uur en moet dus eerder geboren zijn en partijen hebben blijkens de stukken na aankomst nog allerlei voorbereidingshandelingen verricht alvorens beklaagde de vagina van de merrie met zijn vingers heeft geëxploreerd. De merrie en het veulen zijn naar een opvoelbox gebracht, er moest een emmer water met een ontsmettingsmiddel worden gehaald, de staart is gebandageerd, het verlospak moest worden aangetrokken, handen en armen moesten worden ontsmet en de vagina van de merrie moest eerst worden gereinigd.

5.5. Uit de reeds genoemde leidraad volgt dat, indien de toegediende injecties Oxytocine niet binnen 6 uur na de geboorte tot het afkomen van de nageboorte leiden, deze manueel dient te worden verwijderd, gevolgd door het spoelen van de uterus. Het college stelt vast dat het handelen van beklaagde hiermee niet in overeenstemming is geweest. Beklaagde heeft ter verdediging van zijn beslissing om de baarmoeder bij de tweede visite die ochtend niet te spoelen aangevoerd dat hij met de hand niet ver in de vagina is geweest en dat de nageboorte bij geringe aanraking reeds volledig los kwam en intact was. Het college acht echter minder relevant op welke wijze de nageboorte door beklaagde is verwijderd of losgekomen, maar het verstreken tijdsverloop van ruim 6 uur doorslaggevend en voldoende reden voor spoeling van de baarmoeder, omdat het risico op een infectie toen reëel aanwezig was. Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd overigens verklaard dat, toen hij de baarmoeder van de merrie een dag later wel spoelde, het spoelsel troebel en smerig was. De klacht is op dit punt dan ook gegrond.

5.6. Volgens de genoemde leidraad dient in een situatie als hier aan de orde, waar het afkomen van de nageboorte meer dan 6 uur op zich heeft laten wachten, de eigenaar van het dier duidelijk te worden geïnstrueerd dat twee à driemaal daags de lichaamstemperatuur van het paard dient te worden opgenomen en dat bij verhoging boven de 38,5 graden Celsius contact met de dierenarts moet worden opgenomen. Partijen houden er ook in dit verband echter verschillende lezingen op na. Klager betwist dat dergelijke instructies zijn gegeven, waar beklaagde stelt dat hij wel heeft geadviseerd in de gaten te houden of zich een temperatuursverhoging voordeed, hoewel door hem ter zitting is toegegeven dat hij mogelijk niet zo nadrukkelijk instructies heeft gegeven als in de leidraad is voorgeschreven. Ter zitting is voorts gebleken dat beklaagde er als vaste dierenarts mee bekend was dat klager -hoewel een ervaren paardenfokker- nimmer zelf de temperatuur van zijn paarden wilde opnemen, maar dit altijd aan hem, beklaagde, overliet. Gelet hierop had het naar het oordeel van het college op de weg van beklaagde gelegen nadrukkelijker aan klager te melden dat er regelmatig moest worden gecontroleerd of sprake was van koorts (met als kritieke grens 38,5 graden) en met klager duidelijk af te stemmen wanneer en door wie dat zou gebeuren, in de wetenschap dat klager dat nog nimmer zelf had gedaan of wilde doen. In zoverre acht het college ook dit klachtonderdeel gegrond.

5.7. Ten aanzien van het verwijt dat er geen haren uit het veulen zijn getrokken om DNA veilig te stellen is niet gebleken dat klager daar om heeft verzocht. Een verplichting voor een dierenarts om dit op eigen initiatief voor te stellen of te verrichten kan niet worden aangenomen.

5.8. De conclusie is dan dat de klacht gegrond is, in voege als hiervoor onder 5.5 en 5.6 omschreven. Ter zake de op te leggen maatregel acht het college het opleggen van een waarschuwing passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor in 5.5 en 5.6 beschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen