ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0367 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/22

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0367
Datum uitspraak: 01-12-2011
Datum publicatie: 07-01-2012
Zaaknummer(s): 2010/22
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Beklaagde handelt nalatig bij uitvoering castratie hond en verlenen nazorg. Onder meer is te dik hechtmateriaal gebruikt. Gegrond met waarschuwing.

X , klager

Tegen

Y  te A,  beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 september 2011. Klager was daarbij aanwezig, vergezeld door zijn echtgenote. Beklaagde was eveneens aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mw. mr. Z.

2. DE KLACHT

De klacht heeft betrekking op de bij de hond van klager door beklaagde uitgevoerde castratie en op de door hem verleende nazorg.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Border Collie met de naam XXX, geboren 8 december 2006.

3.2. Op 4 februari 2010 is de hond van klager op diens verzoek door beklaagde in zijn praktijk gecastreerd. Bij de operatie heeft beklaagde zich genoodzaakt gezien een drietal incisies te maken omdat één van de testikels zich niet zoals gedacht in de lies bevond maar in de buik. Na de operatie heeft klager de hond opgehaald en mee naar huis genomen.

3.3. Omdat klager ongerust was over de roodomrande wonden en opgezette balzak heeft hij op 5 februari 2010 telefonisch contact opgenomen met beklaagde, maar deze zag hierin geen reden tot bezorgdheid.

3.4. Op 8 februari 2010 heeft de echtgenote van klager met de hond de praktijk van beklaagde bezocht, waarbij door beklaagde de wonden zijn geïnspecteerd en werd vastgesteld dat de genezing van de wonden naar behoren verliep en de zwelling van de balzak niet tot ongerustheid noopte.

3.5. Omdat klager zich zorgen maakte over de conditie van de hond en de genezing van de wonden heeft hij op 15 februari 2010 wederom de praktijk van beklaagde bezocht. Over hetgeen tijdens dit consult precies is besproken lopen de lezingen van partijen uiteen. Niet in geding is echter dat de wonden vochtig waren en de huidranden uit elkaar stonden. Beklaagde heeft klager een door beklaagde zelf samengesteld middel meegegeven waarmee de wonden moesten worden schoongemaakt en hem geadviseerd terug te komen indien de wonden niet zouden opdrogen. Door beklaagde wordt betwist dat gesproken zou zijn over het feit dat de hond niet meer dronk.

3.6. Op 16 februari 2010 heeft klager, dan op bezoek bij vrienden elders in het land, zich tot een dierenkliniek ter plaatse gewend omdat hij bezorgd bleef over de toestand van de hond en de genezing van de wonden.

3.7. In de kliniek is besloten de hond direct op te nemen en een infuus aan te brengen alsmede antibiotica toe te dienen. De patiëntenkaart maakt o.m. melding van een opgezet scrotum en ‘pussige’, ontstoken en openstaande wonden. Besloten is de hond die nacht op te nemen en hem de dag erna te opereren.

3.8. Op 17 februari 2010 is de hond geopereerd waarbij de wonden zijn schoongemaakt, geïnfecteerde delen zijn verwijderd en nieuwe hechtingen zijn aangebracht. Na de operatie is de hond nog een dag en een nacht ter observatie opgenomen geweest.

3.9. Het herstel van de wonden is volgens klager vanaf dat moment voorspoedig verlopen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Klager heeft gesteld dat beklaagde bij de operatie te dikke hechtdraad heeft gebruikt, hetgeen volgens klager zeer wel de ontsteking van de wonden kan hebben veroorzaakt. Beklaagde heeft in dupliek verkaard dat hij voor het afbinden van de testikels en het hechten van de operatiewonden van het scrotum en de lies evenals voor de buikspieren van de buikwand Ethicon Vicryl no. 2 heeft gebruikt. Een dwarse incisie in de buikspieren heeft beklaagde naar zijn zeggen gehecht met Surgicryl no. 5 en de huid met Serafil USP 1. Beklaagde is van oordeel dat dit materiaal voor het gebruik in casu geschikt was. Het college is van oordeel het door beklaagde gebruikte hechtmateriaal zeer ongebruikelijk is voor het gebruik bij castraties van kleine huisdieren, zoals in het onderhavige geval bij de Border Collie van klager. Het college is ermee bekend dat het gebruik van dik hechtmateriaal meer risico’s met zich meebrengt voor het ontstaan van infecties of ontstekingen respectievelijk fistels. Ofschoon, bij gebrek aan voldoende bewijs daarvoor, de na de operatie ontstane problemen bij de hond van klager niet met voldoende zekerheid kunnen worden toegeschreven aan het door beklaagde gebruikte hechtmateriaal komt het college tot de conclusie dat het gebruik daarvan in de gegeven omstandigheden niet lege artis was en de klacht op dit onderdeel derhalve gegrond moet worden verklaard.

5.3. Klager heeft voorts gesteld dat beklaagde nalatig is geweest bij het verlenen van nazorg jegens de hond van klager. Meer specifiek heeft klager beklaagde verweten dat hij heeft nagelaten op 15 februari 2010 de hond adequaat te behandelen, toen de hond volgens klager erg ziek was en sprake was van lelijk ogende hechtingen en vochtige, stinkende wonden. Tevens heeft hij beklaagde verweten een middel te hebben voorgeschreven, zonder dat op de verpakking een vermelding van de inhoud was aangebracht. Beklaagde heeft hiertegen in de procedure naar voren gebracht dat hij bij het consult op 15 februari 2010 vastgesteld heeft dat de wonden inderdaad vochtig waren en de huidranden iets uit elkaar stonden, hetgeen hij toeschreef aan het feit dat de hond naar zijn oordeel aan de wonden likte en beet. Voor behandeling, buiten het door hem voorgeschreven middel om de wonden schoon te maken, zag beklaagde echter op dat moment geen aanleiding aangezien, aldus beklaagde, de hond verder geen zieke indruk maakte.

5.4. Het college stelt vast dat de verklaringen van partijen verschillen over de toestand van de hond tijdens het bewuste consult op 15 februari 2010. Noch de patiëntenkaart van beklaagde noch de patiëntenkaart van de opvolgend dierenkliniek vermelden voldoende duidelijke gegevens over het algemene klinische beeld van de hond. Op basis van de bevindingen in de patiëntkaart van 16 en 17 februari 2010 is naar het oordeel van het college wel genoegzaam aannemelijk geworden dat sprake was van dusdanig ontstoken en slecht sluitende operatiewonden dat een hersteloperatie medisch noodzakelijk was. In het licht hiervan acht het college zeer onwaarschijnlijk, dat een dag eerder, tijdens het door beklaagde uitgevoerde consult, voor een veterinaire behandeling nog geen aanleiding bestond en had in dat opzicht meer van beklaagde mogen worden verwacht. Beklaagde heeft weliswaar een middel voorgeschreven waarmee de wonden moesten worden schoongemaakt, maar het college is van oordeel dat beklaagde met dit middel, nog daargelaten dat terzake de gebruikte cocktail en verpakkingswijze niet overeenkomstig de geldende voorschriften is gehandeld, in de gegeven omstandigheden niet had mogen volstaan. Gezien de infectieuze aard, duur en omvang van de klachten had het naar het oordeel van het college op zijn weg gelegen om een behandeling met antibiotica voor te schrijven. Dat beklaagde hiertoe niet heeft besloten acht het college veterinair nalatig.

5.5. Op grond van het vorenstaande acht het college de klacht gegrond en wordt het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.G. Neuteboom, drs. B.A.M. Austie en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen