ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0365 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/86

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0365
Datum uitspraak: 20-10-2011
Datum publicatie: 28-10-2011
Zaaknummer(s): 2010/86
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Voorschrijven antibioticumkuur bij hond zonder voorafgaand onderzoek in de bijzondere omstandigheden van het geval onvoldoende verwijtbaar. Ongegrond.

X , klaagster

tegen

te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 augustus 2011. Van partijen is alleen beklaagde verschenen, vergezeld door een dierenartsassistente van zijn praktijk.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij ten aanzien van de hond van klaagster een onjuiste medicamenteuze behandeling heeft ingesteld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een West Highland White Terriër met de naam XXXX, geboren 21 mei 1999.

3.2. In de periode tussen maart 2006 en oktober 2009 heeft klaagster diverse malen, met tussenperioden, de praktijk van beklaagde bezocht in verband met cystitisklachten bij haar hond. Bij de diverse behandelmomenten is afwisselend door beklaagde en de andere dierenartsen van de praktijk getracht de klachten te bestrijden door middel van antibioticakuren.

3.3. Uit de stukken is gebleken dat op 29 maart 2006 in verband met bloederige urine bij de hond een kuur met Synulox is voorgeschreven. Klaagster heeft op 22 augustus 2008 telefonisch contact gezocht met de praktijk omdat er wederom sprake was van cystitisklachten. In de daarop volgende periode is een kuur met Trimethoprim + Sulfa (22 augustus 2008) en Synulox (18 september 2008) voorgeschreven. In beide gevallen wilde klaagster volgens de patiëntenkaart niet met de hond op de praktijk langskomen en is haar geadviseerd na de kuur met de hond langs te komen voor controle. Op 3 februari 2009 heeft klaagster opnieuw contact gezocht wegens cysitisklachten, waarna een urineonderzoek en bacteriologisch onderzoek is uitgevoerd. Op basis daarvan is vervolgens op 9 maart 2009 een kuur met Baytril voorgeschreven, maar omdat na afloop van de kuur de urinetest nog steeds positief bleek te zijn en de klachten nog niet waren verhopen, is op 27 maart 2009 een verlengde kuur met Baytril voorgeschreven. Bij controle van de urine op 1 mei 2009 bleek de kweek negatief. Op 17 september 2009 heeft klaagster zich wederom tot de praktijk van beklaagde gewend met dezelfde klachten en is een kuur met Synulox voorgeschreven, die op 12 oktober 2009 is verlengd, maar die kennelijk onvoldoende effect sorteerde.

3.4. Volgens de patiëntenkaart heeft klaagster in september 2009 de praktijk van beklaagde meegedeeld dat zij zich met haar hond tot een homeopaat zou wenden. Begin december 2009 heeft vervolgens nog telefonisch contact tussen klaagster en beklaagde plaatsgevonden, waarbij

door beklaagde is voorgesteld om opnieuw urineonderzoek en eventueel een echografie te laten maken van de blaas als de homeopathische behandeling niet zou aanslaan.

3.5. Vervolgens heeft klaagster op 7 december 2009 telefonisch laten weten voortaan naar een andere dierenarts te gaan. Uit de patiëntenkaart van de opvolgend dierenarts blijkt dat deze vanaf 6 december 2009 een aantal opeenvolgende kuren met Baytril heeft voorgeschreven, die ertoe hebben geleid dat de klachten zijn verdwenen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt geldt dat een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. In casu is de hond van klaagster in de hier aan de orde zijnde periode niet alleen door beklaagde maar ook door andere collega-dierenartsen van de praktijk behandeld. Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd verklaard dat zijn eigen betrokkenheid beperkt is gebleven tot een drietal contactmomenten, te weten het telefonisch contact op 18 september 2008, het consult op 4 februari 2009 en het telefonisch contact op 5 februari 2009. Bij gebrek aan bewijs dat het anders is geweest gaat het college er aldus vanuit dat beklaagde alleen betrokken was bij de door hem ter zitting genoemde consulten. Aldus ligt aan het college alleen de vraag voor of er door beklaagde op die genoemde data in diergeneeskundig opzicht veterinair verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat door beklaagde op 18 september 2009 een antibioticumkuur is voorgeschreven zonder voorafgaand onderzoek van de hond. Daarbij werd wel aan klaagster geadviseerd na de kuur met de hond langs te komen voor controle van de urine. Beklaagde heeft erop gewezen dat het in zijn praktijk niet gebruikelijk is om antibiotica voor te schrijven zonder voorafgaand onderzoek en dat zulks in dit geval terzake de hond van klaagster in de behandelperiode toch is gebeurd. Beklaagde heeft als verklaring daarvoor gegeven dat het in het geval van klaagster zeer lastig was om de voorgeschreven protocollen te volgen, aangezien zij zich herhaaldelijk niet aan afspraken hield en zij in verband met haar financiële situatie en haar angst voor kosten vaak zonder hond op de praktijk langs kwam en soms onaangekondigd aan de balie stond. Beklaagde heeft gesteld dat om die reden weliswaar ook door collegae vaak een nader onderzoek is voorgesteld, dat echter niet altijd of slechts deels heeft kunnen plaatsvinden, dat wel is geadviseerd na afloop van de kuur voor controle langs te komen, welk advies door hem ook op 18 september 2008 is gegeven en dat hij en zijn collega’s binnen de mogelijkheden die ze hadden zo goed mogelijke zorg hebben willen verlenen aan de hond en ook niet alle consulten bij klaagster in rekening zijn gebracht.

5.4. Hoewel dus vast staat dat beklaagde op 18 september 2008 een antibioticumkuur heeft voorgeschreven zonder voorafgaand onderzoek van de hond, is het college van oordeel dat dit in de bijzondere omstandigheden van dit geval onvoldoende verwijtbaar te achten is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat beklaagde de hond en de klachten kende, die al eerder met een antibioticumkuur konden worden verholpen, terwijl uit de patiëntenkaart blijkt dat klaagster haar hond niet had meegenomen en dat haar is geadviseerd na afloop van de kuur met de hond langs te komen voor een urineonderzoek. Beklaagde heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat door collegae al eerder herhaaldelijk aan klaagster was voorgesteld om de hond eerst te onderzoeken (urineonderzoek, echografie) en dat dit buiten hen aan te rekenen omstandigheden niet steeds heeft kunnen plaatsvinden. Gelet hierop en nu behandeling van de klachten wel geboden was, terwijl anderzijds moest worden gehandeld binnen de financiële mogelijkheden van klaagster, was het op deze wijze voorschrijven van een antibioticakuur met een advies tot een urinetest achteraf in beginsel weliswaar niet optimaal en niet geheel overeenkomstig de geldende veterinaire maatstaven, maar in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het college niet zodanig verwijtbaar dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden is. Overigens moet worden vastgesteld dat ook de opvolgend dierenarts blijkens diens patiëntenkaart vanaf 6 december 2009 een aantal opeenvolgende kuren met het antibioticum Baytril heeft voorgeschreven, die ertoe hebben geleid dat de klachten bij de hond verdwenen.

5.5. Met betrekking tot de diergeneeskundige behandeling door beklaagde op 4 en 5 februari 2009 is evenmin gebleken van veterinair laakbaar handelen, terwijl het college er op basis van de door beklaagde ter zitting gegeven toelichting vanuit gaat dat hij bij de overige consulten niet de behandelend dierenarts is geweest. Op grond van het vorenstaande zal de klacht ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door  mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden  drs. Th.A.M. Witjes,  drs. J. Hilvering,  drs. J.A.M. van Gils en  drs. M. Lockhorst,  in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen