ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0363 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/31

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0363
Datum uitspraak: 20-10-2011
Datum publicatie: 28-10-2011
Zaaknummer(s): 2010/31
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Beklaagde begint keizersnede bij een rund aan de rechterzijde. Naar goed veterinair gebruik dient dit aan de linkerzijde te geschieden. Alleen als sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een verlossing aan de linkerzijde niet tot de mogelijkheden behoort, zou de handelwijze van beklaagde te rechtvaardigen kunnen zijn. Die omstandigheden zijn niet gebleken. Gegrond met waarschuwing.

X , klager

tegen

te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 augustus 2011. Klager is bij die gelegenheid verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Z.

Beklaagde is eveneens verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat hij niet lege artis heeft gehandeld bij het uitvoeren van een keizersnede bij het rund van klager.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het rund van klager, een koe met de naam XXXXX, geboren 2 mei 2003, die in juli 2009 drachtig was.

3.2. Op 28 juli 2009 heeft klager de hulp van beklaagde ingeroepen bij de geboorte van het kalf.

De koe, die buiten in de wei verbleef, is hiertoe door beide partijen naar de stal geleid.

3.3. Eenmaal in de stal heeft beklaagde allereerst tevergeefs gepoogd het kalf met behulp van een zogenoemde kalfmachine te verlossen. Hierna is de koe op haar linkerzijde gaan liggen. Dat het dier kreupel was staat vast, maar partijen verschillen van mening over de vraag in welke mate dit het geval was en ook zijn partijen het oneens over de vraag in welke conditie de koe op dat moment verkeerde. Volgens beklaagde was de koe dermate kreupel en qua conditie dermate slecht dat ze niet meer in staat was om overeind te komen, hetgeen klager heeft bestreden.

3.4. In ieder geval heeft beklaagde hierna besloten, mede omdat het kalf in een stuitligging lag, het kalf middels een keizersnede te verlossen en heeft hij daartoe een incisie aan de rechterzijde gemaakt. Niet weersproken is dat klager beklaagde meerdere keren heeft gevraagd of de ingreep niet aan de linkerzijde moest worden uitgevoerd.

3.5. Nadat bleek dat verlossing via een keizersnede aan de rechterkant niet mogelijk was, is nog kort een poging ondernomen om met behulp van een kalfmachine de geboorte te bewerkstelligen, waarbij hij klager en de aanwezige buurman op verzoek de machine hanteerden en beklaagde zelf handmatig via de binnenkant heeft getracht het kalf in de juiste ligging te duwen, hetgeen evenmin tot het gewenste resultaat leidde. Hierna is de operatiewond aan de rechterkant gehecht en getracht de koe overeind te krijgen, hetgeen met enige inspanningen is gelukt.

3.6. Vervolgens heeft beklaagde een keizersnede aan de linkerkant uitgevoerd, waarbij het kalf uit de staande koe is verlost. Na de operatie is de wond aan de linkerkant gehecht en is de koe na

enige tijd weer naar de wei gebracht. De ingreep heeft alles bij elkaar meer dan 3 uur in beslag heeft genomen.

3.7. Klager heeft diezelfde dag nog twee keer de hulp ingeroepen van een andere dierenarts, die . tijdens de eerste visite heeft geconstateerd dat de hechtingen weliswaar dicht waren, maar dat de wonden nog bloedden. Tijdens de tweede visite die dag werd geconstateerd dat er verschillende hechtingen gesprongen waren. De betreffende dierenarts heeft dit hersteld en opnieuw hechtingen aangebracht en de koe is vervolgens behandeld met een infuus en pijnstillende medicatie.

3.8. Twee dagen nadien is door dezelfde dierenarts geconstateerd dat de interne hechtingen wederom waren gesprongen en dat de koe in een dermate kritieke toestand verkeerde dat euthanasie aangewezen was, waartoe in overleg met klager is besloten.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het rund van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende vast is komen staan dat het hier niet om een standaardverlossing ging en dat de kans op complicaties groter was dan normaal, gelet op het feit dat de koe in het verleden al twee keer eerder een keizersnede had ondergaan, het kalf in een stuitligging lag en de koe kreupel was, hoewel partijen strijden over de mate waarin dit het geval was.

5.3. Dit neemt niet weg dat het college de door beklaagde gekozen aanpak veterinair gezien onlogisch en niet lege artis acht. Naar goed veterinair gebruik dient een keizersnede in beginsel aan de linkerzijde van een koe te worden uitgevoerd, aangezien zich aan de rechterzijde het darmenstelsel bevindt, dat bij een ingreep beschadigd kan raken, met alle ernstige gevolgen van dien. Dit brengt naar het oordeel van het college mee dat alleen als sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een verlossing aan de linkerzijde niet tot de mogelijkheden behoort, de handelwijze van beklaagde te rechtvaardigen zou kunnen zijn.

5.4. Naar het oordeel van het college is van dergelijke bijzondere omstandigheden hier niet gebleken. Als zodanig kan in elk geval niet worden aangemerkt dat de koe in het verleden al twee keer eerder een keizersnede aan de linkerkant had ondergaan en dat aldaar vergroeiingen aanwezig zouden zijn. Voorts is de stelling van beklaagde, dat de liggende koe op dat moment niet meer in staat was overeind te komen nadien een feitelijk onjuiste aanname gebleken. Vast staat immers dat na de eerste vruchteloze poging aan de rechterzijde de koe overeind kon worden gebracht en dat zij staande de ingreep en verlossing aan de linkerzijde heeft ondergaan. Van enige poging door beklaagde om de koe in eerste instantie reeds overeind te brengen om de ingreep aan de linkerkant te verrichten is niet gebleken, terwijl dit naar het oordeel van het college wel van hem had mogen worden gevergd en klager daar kennelijk ook op heeft aangedrongen. Overigens acht het college bepaald niet uitgesloten dat de koe zonodig met behulp van touwen verbonden aan de achterpoten op de andere zijde had kunnen worden getrokken.

5.5. Beklaagde heeft nagelaten deze mogelijkheden te verkennen en pogingen te ondernemen om de koe op de andere zijde te krijgen en heeft naar het oordeel van het college voorbarig en te lichtvaardig besloten tot een operatie aan de rechterkant, waarmee onnodige risico’s zijn genomen. In casu heeft dat in elk geval geleid tot een aanzienlijke verzwaring van de operatielast voor het rund, nu de operatie hierdoor meer dan 3 uur heeft geduurd en de koe in die periode diverse ingrijpende handelingen heeft moeten ondergaan. Deze werkwijze levert naar het oordeel van het college een verwijtbare tekortkoming op in de zorg die beklaagde jegens het rund had behoren te betrachten.

5.6. Opmerking verdient dat uit de overgelegde brief van de na de ingreep tot twee keer toe te hulp geroepen dierenarts aan klager kan worden afgeleid dat er een mogelijk verband zou kunnen bestaan tussen de kreupelheid van de koe (waardoor zij na de ingrepen noodgedwongen is moeten gaan liggen) en het feit dat de hechtingen zijn opengesprongen en er bloedingen zijn ontstaan. Mede gelet hierop kan naar het oordeel van het college niet zonder meer worden aangenomen dat met alleen een ingreep aan de linkerzijde geen complicaties zouden zijn ontstaan of dat euthanasie alsdan niet aan de orde zou zijn geweest. Een en ander laat evenwel onverlet dat beklaagde aan de linkerkant had moeten beginnen en er door hem naar het oordeel van het college geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn gemaakt die de conclusie kunnen dragen dat dit niet mogelijk of onverantwoord zou zijn geweest.

5.7. Op grond van het vorenstaande acht het college de klacht gegrond en wordt het opleggen van de na te melden maatregel passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door  mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden  drs. Th.A.M. Witjes,  drs. J. Hilvering,  drs. J.A.M. van Gils en  drs. M. Lockhorst,  in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter,  in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen