ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0362 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/30

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0362
Datum uitspraak: 20-10-2011
Datum publicatie: 28-10-2011
Zaaknummer(s): 2010/30
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Gegrond met waarschuwing
  • Kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde, tweedelijns dierenarts, schiet na een operatie bij een hond terzake een gescheurde knieband tekort in de nazorg althans heeft die nazorg vooraf niet adequaat en naar behoren georganiseerd. Gegrond met waarschuwing.

X , klager

tegen

te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 augustus 2011. Klager is bij die gelegenheid verschenen, vergezeld door zijn vader. Beklaagde is eveneens verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Z.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij de hond van klager na de operatie in een slechte conditie met klager mee naar huis heeft laten gaan en dat zij ook daarna tekort is geschoten in het verlenen van de juiste nazorg.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Rottweiler teefje met de naam XXXXXX, geboren 3 september 2007.

3.2. Op 6 januari 2010 wordt de hond van klager door beklaagde, specialist c.q. tweedelijns dierenarts, geopereerd terzake een gescheurde knieband in de linkerknie.

3.3. In de middag na de operatie omstreeks 14.30 uur arriveerden klager en diens vriendin bij de kliniek om de hond op te halen. Over de gesteldheid van de hond op dat moment lopen de lezingen van partijen uiteen. Volgens klager was de hond verkrampt en nog niet goed uit de narcose ontwaakt, reageerde zij nauwelijks op zijn aanwezigheid en was sprake van koorts (39 graden). Klager stelt dat hij de hond in verband met haar slechte lichamelijke toestand niet mee naar huis wilde nemen, maar dat hij daar na aandringen door beklaagde uiteindelijk toch mee heeft ingestemd. Beklaagde heeft gesteld dat de hond die middag stabiel, wakker en aanspreekbaar was, dat de hond geen koorts had en de kliniek omstreeks 15:00 in goede conditie heeft verlaten, waarbij klager medicatie is meegegeven (Rimadyl, Acepromazine en Cefalexine) en hem is gevraagd na thuiskomst telefonisch contact op te nemen.

3.4. Uit de stukken is gebleken dat er tussen 16.00 uur en 19.00 uur diverse telefonische contacten hebben plaatsgevonden tussen klager respectievelijk diens vriendin en beklaagde. Partijen zijn het er over eens dat bij die contacten is gesproken over bloed bij de ontlasting respectievelijk bij de anus en over de lichaamstemperatuur van de hond. Volgens klager is hiernaast ook gesproken over braken en verkramping (o.a. van de kaken), hetgeen beklaagde echter heeft bestreden. Beklaagde heeft tevens bestreden dat van de zijde van klager bij een van die contacten is verzocht om met de hond bij beklaagde langs te mogen komen.

3.5. Beklaagde heeft verder gesteld dat zij, toen zij omstreeks 19.00 uur wederom werd gebeld door klager over de aanhoudende klachten bij de hond, heeft geadviseerd om met de hond naar een dierenarts in de buurt te gaan. Ter zitting heeft beklaagde dienaangaande nog verklaard dat zij er vanuit ging (naar later bleek ten onrechte) dat klager een uur reistijd nodig had om bij haar te komen. Beklaagde heeft aan klager onder meer twee namen doorgegeven van (Duitse) dierenartsen en met een van hen ook telefonisch contact opgenomen.

3.7. Tussen 19.00 en 21.30 uur die avond hebben wederom meerdere telefonische contacten plaatsgevonden tussen klager, respectievelijk diens vader en beklaagde. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting maakt het college op dat van de zijde van klager in deze contacten acute zorgen zijn uitgesproken over de verslechterde gezondheid van de hond en anderzijds dat beklaagde heeft getracht om klager te bewegen een dierenarts in de buurt van zijn woonplaats te consulteren en hem daarbij heeft geholpen door adres- en routebeschrijvingen te verstrekken.

3.8. Vaststaat dat klager uiteindelijk s’ avonds omstreeks 22.20 uur naar de dierenartsenpraktijk is gegaan die hem naar beklaagde had verwezen, waar de hond is opgenomen voor de nacht en een medicamenteuze behandeling is ingesteld. Volgens de patiëntenkaart was de hond op dat moment erg ziek en was sprake van 40 graden koorts.

3.9. Het ziektebeeld van de hond is die nacht verslechterd met bijkomende epileptiforme aanvallen en verhoogde lever- en nierwaarden. Daarnaast wordt gerapporteerd over het braken met bloed. De volgende ochtend is na overleg besloten de hond met de ambulance naar de kliniek van beklaagde te brengen, waarna laatstgenoemde o.a. een behandeling met geforceerde diurese heeft ingezet. De behandeling bood evenwel onvoldoende verbetering en de conditie van de hond bleek zodanig zorgwekkend dat die middag in overleg met klager is besloten tot euthanasie.

3.10. Op 8 januari 2010 is het stoffelijk overschot van de hond door klager op de praktijk opgehaald en heeft klager sectie laten uitvoeren bij een veterinair patholoog in de buurt. Uit de sectie is geen precieze doodsoorzaak naar voren gekomen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het eerste onderdeel van de klacht betreft het verwijt dat beklaagde de hond na de operatie niet met klager mee naar huis had mogen laten gaan. Vastgesteld moet echter worden dat de standpunten van partijen over de gesteldheid van de hond bij het vertrek uit de kliniek sterk uiteen lopen. Naar het oordeel van het college ontbreekt een toereikende onderbouwing van de stelling van klager te dier zake, waardoor onvoldoende is komen vast te staan dat de hond bij vertrek uit de kliniek in een zodanig zorgelijke conditie verkeerde dat het veterinair onverantwoord was hem mee naar huis te geven. Het enkele feit dat de hond naar de auto van klager moest worden gedragen rechtvaardigt die conclusie niet. Beklaagde heeft gesteld dat dit na een operatie als in casu is verricht op haar praktijk niet ongebruikelijk is en uit voorzorg vaker gebeurt. Ook het feit dat de buren van klager schriftelijk hebben verklaard dat zij hebben moeten helpen om de hond na thuiskomst vanuit de auto de woning van klager in te dragen, leidt niet tot een ander oordeel. Deze buren waren immers niet aanwezig bij het ophalen van de hond op de kliniek en niet kan worden uitgesloten dat eerst na het vertrek uit de kliniek de gesteldheid van de hond is verslechterd althans complicaties zijn opgetreden. Dit klachtonderdeel wordt derhalve afgewezen.

5.3. Ten aanzien van de vraag of beklaagde na het vertrek van de hond uit de kliniek in de verdere nazorg tekort is geschoten geldt als hoofdregel dat ook een tweedelijns dierenarts die een dier heeft geopereerd of behandeld, in beginsel zelf verantwoordelijk is voor de nazorg. Het staat hem of haar echter vrij die verantwoordelijkheid naar keuze in te vullen door hetzij de nazorg zelf te verzorgen, hetzij door er voor te kiezen de nazorg uit te besteden, bijvoorbeeld aan de eerstelijns dierenarts die de verwijzing heeft gedaan. In beide gevallen dient naar het oordeel van het college daaromtrent echter vooraf helder met de eigenaar van het dier te worden gecommuniceerd, voor wie duidelijk moet zijn tot wie hij zich bij complicaties na een operatie dient te melden.

5.4. In het onderhavige geval is het college van oordeel dat beklaagde in de nazorg tekort is geschoten althans dat haar kan worden verweten dat zij die nazorg vooraf niet adequaat en naar behoren heeft georganiseerd. Gelet op het aantal telefonische contacten tussen partijen (tussen 16.00 uur en 21.30 uur tenminste acht telefoongesprekken) en het feit dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager meermaals zijn zorgen over de gesteldheid van de hond heeft geuit lag een nader klinisch onderzoek die middag althans in de vroege avond in de rede, hetgeen door beklaagde in het telefoongesprek omstreeks 19.00 uur ook is onderkend. Echter had naar het oordeel van het college verwacht mogen worden dat voor klager bij vertrek uit de kliniek reeds duidelijk was bij welke dierenarts hij zich bij complicaties kon melden en had beklaagde de nazorg vooraf beter moeten regelen, temeer nu zij wist dat klager in Duitsland en niet in de buurt van de praktijk woonachtig was en zij erop bedacht diende te zijn dat de reisafstand een rol zou kunnen spelen bij eventuele complicaties.

5.5. Naar het oordeel van het college was in dit geval in overeenstemming met Good Veterinary Practice geweest als beklaagde klager bij een van die telefonische contacten in de middag –waar telkenmale aanhoudende klachten zijn gemeld, in ieder geval over bloed bij de anus- aan te bieden met de hond voor nader onderzoek op haar eigen kliniek langs te komen (ook al zou klager daar niet expliciet om hebben verzocht), dan wel had van haar mogen worden verwacht dat zij bij vertrek van de hond uit de kliniek die middag reeds had geregeld dat klager zich bij het ontstaan van complicaties bij een kliniek in de regio kon melden. Doordat beklaagde in de gegeven situatie een dergelijk aanbod om op haar praktijk langs te komen niet heeft gedaan, noch vooraf met een andere dierenarts afspraken heeft gemaakt over de nazorg, is die middag en avond nodeloos veel tijd verloren gegaan en heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet de zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid aan de dag gelegd die van een dierenarts mag worden verwacht. Aan het vorenstaande doet niet af dat beklaagde zich die avond ook heeft ingespannen dierenartsen in de regio en in Duitsland te contacteren en dat zij klager adres- en routebeschrijvingen van die dierenartsen heeft toegezonden. Klager heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij die middag op eigen initiatief contact heeft gezocht met collega-dierenartsen, ook met dierenartsen die door beklaagde waren genoemd, die zich echter om begrijpelijke redenen op het standpunt stelden dat de hond in eerste instantie terug moest naar de kliniek waar ze was geopereerd. Een dergelijke situatie had door beklaagde voorkomen kunnen worden als de nazorg vooraf duidelijker en beter geregeld was geweest. Op grond van het voorgaande is beklaagde te kort geschoten in de vereiste nazorg en is de klacht in zoverre gegrond. Het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond voor zover beklaagde daarbij wordt verweten tekort te zijn geschoten in de nazorg;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

wijst de klacht voor het overige af.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door  mr.  G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden  drs. Th.A.M. Witjes,  drs. J. Hilvering,  drs. J.A.M. van Gils en  drs. M. Lockhorst,  in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen