ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0360 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/12

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0360
Datum uitspraak: 20-10-2011
Datum publicatie: 26-10-2011
Zaaknummer(s): 2010/12
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Hond wordt door andere hond in oor gebeten. Geen sprake van een situatie waarin beklaagde de hond eerder naar zijn praktijk had moeten laten komen dan hij heeft voorgesteld. Ongegrond.

X , klaagster

tegen

te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 augustus 2011. Van partijen was alleen klaagster aanwezig, vergezeld door haar partner.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij heeft geweigerd direct de noodzakelijke zorg te verlenen aan de hond van klaagster na een bijtincident.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Amerikaanse Bulldog met de naam XXXXXX, geboren 12 december 2008.

3.2. Op zondag 10 januari 2010 is de hond in het oor gebeten door een andere hond. Na de wond te hebben schoongemaakt en provisorisch te hebben verbonden heeft de partner van klaagster telefonisch contact opgenomen met beklaagde, de dienstdoende dierenarts die zondag.

3.3. Over het exacte tijdstip waarop dit is gebeurd en het besprokene komen de verklaringen van partijen niet overeen. Volgens klaagster is om 12.30 uur met beklaagde gebeld, terwijl beklaagde uitgaat van 13.00 uur. Vast staat dat beklaagde de klacht heeft aangehoord en vervolgens heeft voorgesteld om die middag om 14.30 uur bij hem langs te komen. Ook is gesproken over de te verwachten behandelkosten. Ter zitting heeft de partner van klaagster verklaard dat hij tijdens het gesprek zijn onvrede heeft uitgesproken over de kosten van de behandeling en het feit dat hij niet eerder terecht kon.

3.4. Klaagster stelt dat haar partner samen met de buurman daarna direct met de hond naar de praktijk van beklaagde is gereden, die echter gesloten bleek te zijn en dat zij wel een persoon in de woning naast de praktijk hebben gezien, die echter niet wilde opendoen, waarop men onverrichter zake weer naar huis is gegaan. Thuisgekomen is er opnieuw, volgens klaagster omstreeks 13.15 uur maar volgens beklaagde om 13.57 uur, telefonisch contact met beklaagde opgenomen. Het college heeft uit de verklaringen opgemaakt dat de partner van klaagster daarbij zijn ongenoegen heeft kenbaar gemaakt over het feit dat beklaagde niet op de praktijk aanwezig was, dat vervolgens door beklaagde is voorgesteld om om 14.40 uur langs te komen en dat nog gesproken is over de mogelijkheid om de wond te behandelen tegen lagere kosten dan eerder geraamd. Klaagster heeft beklaagde die dag echter niet meer bezocht.

3.5. De volgende dag heeft klaagster zich met de hond tot haar eigen dierenarts gewend, die heeft geconstateerd dat de wond er goed uitzag en niet behoefde te worden gehecht of anderszins te worden behandeld, afgezien van het aanbrengen van een gaasje.

3.6. Uit de stukken is gebleken dat klaagster de dagen erna meerdere malen per email opheldering heeft gevraagd aan beklaagde over zijn handelwijze die zondag en voorts dat beklaagde in verband daarmee de politie heeft ingeschakeld.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in een klachtprocedure als de onderhavige alleen over het diergeneeskundig handelen van een dierenarts kan worden geklaagd. Voor zover klaagster haar ongenoegen heeft geuit over de communicatie of de wijze van bejegening door beklaagde alsmede over de kosten van de behandeling heeft naar vaste jurisprudentie van het college te gelden dat deze aspecten buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen. Bijzondere omstandigheden om van deze hoofdregel af te wijken zijn niet gebleken.

5.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat beklaagde bij het eerste telefonische contact die zondag met de partner van beklaagde een anamnese heeft afgenomen en op basis daarvan klaagster heeft uitgenodigd voor een onderzoek op de praktijk om 14.30 uur. Ook bij het tweede telefoongesprek is door beklaagde aangeboden de hond te ontvangen, te weten om 14.40 uur. Gelet hierop kan in ieder geval niet worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van een weigering om medische zorg aan de hond te verlenen. De vraag is echter of onderzoek en behandeling uitstel kon velen en of beklaagde nalatig heeft gehandeld door klaagsters hond niet direct en met spoed naar de praktijk te laten komen en te behandelen.

5.4. Het college is van oordeel dat het besluit van beklaagde om de hond niet met spoed naar de praktijk te laten komen, maar eerst anderhalf tot twee uur later, in de gegeven omstandigheden naar veterinaire maatstaven niet onverantwoord was. In zijn algemeenheid is de ervaring dat bijtwonden aan het oor van een hond in het begin hevig kunnen bloeden, maar dat het bloeden vrij snel in hevigheid afneemt en stopt, zeker wanneer de wond wordt afgedekt met een verband of met een schone doek, zoals klaagster dat in casu had gedaan. Beklaagde heeft op basis van de telefonische anamnese ingeschat dat de situatie niet dusdanig dringend was dat terstond ingrijpen geboden was en die inschatting is nadien ook juist gebleken, getuige het feit dat de eigen dierenarts van klaagster, die de dag erna is geraadpleegd, geen aanleiding heeft gezien om de wond medisch te behandelen. Op grond van het vorenstaande ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat het veterinair handelen van beklaagde in deze nalatig of onverantwoord is geweest en zal de klacht ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door  mr.  G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden  drs. Th.A.M.  Witjes,  drs. J.  Hilvering,  drs. J.A.M. van Gils en  drs. M.  Lockhorst,  in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2011 door  mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen