ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0359 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/88

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0359
Datum uitspraak: 20-10-2011
Datum publicatie: 26-10-2011
Zaaknummer(s): 2009/88
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Nageboorte bij merrie komt niet af. Het college acht niet verwijtbaar dat beklaagde bij zijn aanpak is uitgegaan van een geboortetijdstip van 5:00 uur. Voor het overige is veterinair niet onjuist gehandeld. Ongegrond.

X , klager

tegen

te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 augustus 2011. Klager is bij die gelegenheid verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Z. Beklaagde is eveneens verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. W .

1.2. Na de zitting zijn van de zijde van klager nog schriftelijke getuigenverklaringen ontvangen, die in kopie naar beklaagde zijn gestuurd. Door beklaagde is tegen de inbreng van deze stukken bezwaar gemaakt, echter het college heeft de stukken geaccepteerd, omdat de inhoud en strekking ervan slechts een bevestiging betreft van hetgeen door klager ter zitting reeds mondeling naar voren was gebracht en beklaagde daarop reeds heeft kunnen reageren.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten veterinair tekort te zijn geschoten in het verlenen van adequate medische zorg met betrekking tot de merrie en het veulen van klager.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klager, een merrie met de naam XXXXXX, geboren 24 mei 2002. In de nacht c.q. vroege ochtend van 3 juli 2009 heeft deze merrie een veulen gekregen.

3.2. Klager heeft beklaagde omstreeks 8:00 uur telefonisch verzocht een visite af te leggen. Beklaagde is tussen 8:30 en 8:45 uur ter plaatse gekomen en heeft vastgesteld dat de nageboorte nog niet was afgekomen en deze ook niet met enige tractie kon worden verwijderd.

3.3. Door beklaagde moest een inschatting worden gemaakt omtrent het geboortetijdstip. Dit is van belang omdat binnen een bepaalde tijd (ongeveer 6 uur) na de geboorte de placenta afgekomen dient te zijn althans dat een behandeling moet zijn ingesteld omdat anders de kans ontstaat dat de baarmoeder geïnfecteerd raakt. Beklaagde heeft in dat kader onder meer gesteld dat hij er in samenspraak met de dochter van klager vanuit is gegaan dat de geboorte na 05.00 uur had plaatsgevonden, omdat deze dochter de merrie op dat tijdstip nog zou hebben gezien en er toen nog geen veulen geboren was. Klager heeft daarentegen betwist dat tussen zijn dochter en beklaagde zou zijn afgestemd dat het veulen na 5:00 uur geboren moest zijn, stellende dat er die nacht tussen 02.00 (tijdstip waarop zijn dochter naar bed ging) en 07:00 uur (tijdstip waarop voor het eerst het veulen werd gezien) niemand controle heeft gehad over de merrie. Ter onderbouwing van die stelling heeft beklaagde na de zitting onder meer een schriftelijke getuigenverklaring dienaangaande van de betreffende dochter in het geding gebracht.

3.4. De patiëntenkaart vermeldt dat het geboortetijdstip van het veulen tussen 06.00 en 07.00 uur heeft gelegen. Beklaagde heeft het veulen bij de ochtendvisite een ‘veulenspuit’ toegediend. Partijen hebben bij die visite voorts gesignaleerd dat de nageboorte nog niet was afgekomen en een onregelmatige structuur had, maar beklaagde heeft op dat moment geen aanleiding gezien voor een nader medisch onderzoek of behandeling. Beklaagde heeft de merrie een injectie Oxytocine toegediend en de dochter van klager geïnstrueerd om in de verdere ochtend nog enkele van dergelijke injecties toe te dienen (met een tussentijd van 45 minuten) en contact op te nemen als de nageboorte om 11:00 nog niet afgekomen zou zijn. Het feit dat het veulen (nog) niet dronk was voor beklaagde op dat moment geen reden tot zorg. Beklaagde gaf het advies (op dat moment of later die ochtend telefonisch, daarover verschillen partijen van mening) om bij een rundveeboer in de buurt runderbiest te halen en te bewerken en dit aan het veulen te geven.

3.5. Omstreeks 11.00 uur is de nageboorte afgekomen. Omdat klager bezorgd bleef over de kleur en onregelmatigheid van de nageboorte en over het feit dat het veulen nog geen biest had gekregen van de merrie, heeft hij tussen 11.00 en 12.00 enkele keren telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde. Na enige pogingen is beklaagde aan de telefoon gekomen, die echter op dat moment geen noodzaak zag voor een bezoek of behandeling.

Bij één van die telefonische contacten heeft klager gevraagd om de PAVO SOS Kit voor veulens omdat het veulen nog steeds geen biest van de merrie had gekregen. Beklaagde gaf te kennen hiermee niet bekend te zijn en heeft, omdat hij zelf op dat moment bezig was met andere patiënten, uiteindelijk een collega gevraagd om de stal van klager te bezoeken, welk bezoek omstreeks 13:00 uur heeft plaatsgevonden, waarbij deze collega klager heeft geadviseerd het veulen de PAVO SOS kit toe te dienen met het oog op de noodzakelijke biestvoorziening.

3.6. Terzake de middagvisite kan uit de patiëntenkaart worden afgeleid dat de merrie weinig -maar niet afwijkende- melk gaf en dat er geen sprake was van koorts. Tussen partijen is in geschil of bij dit bezoek door de betreffende collega al een spoeling van de baarmoeder is verricht. Volgens beklaagde is dit eerst die avond bij een vervolgvisite gebeurd, terwijl klager stelt dat er reeds bij de middagvisite een eerste spoeling heeft plaatsgevonden. Niet in geding is dat de merrie bij de avondvisite wel koorts en een zeer gevoelig uier had en dat naast een spoeling van de baarmoeder een behandeling met medicatie (o.a. Metacam en Depomycine) is ingesteld. De patiëntenkaart vermeldt dat de spoeling geen bijzonderheden vertoonde.

3.7. Op 4 juli 2009 is door een collega van beklaagde een uierontsteking vastgesteld en is een behandeling ingezet met Cobactan en Bedozane. Een dag later bleek de merrie ernstig hoefbevangen, waarop naast diverse spoelingen een verdere medicamenteuze behandeling heeft plaatsgevonden. Volgens de patiëntenkaart vertoonde het spoelsel geen afwijkingen. In de periode daarna trad ten aanzien van de conditie en beweging van de merrie aanvankelijk enigszins verbetering op, maar uiteindelijk werd de merrie begin september 2009 ernstig kreupel, zodanig dat op 3 september 2009 is besloten tot euthanasie.

 4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard en het veulen van klager, met betrekking tot welke dieren zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat de klacht alleen is gericht tegen beklaagde en niet tegen de collega dierenartsen die betrokken zijn geweest bij de middag- en avondvisite op 3 juli 2009 en bij de behandeling in de daarop volgende dagen c.q. daarop volgende periode. Gelet hierop ligt aan het college alleen ter beoordeling voor de vraag of beklaagde op 3 juli 2009, in het tijdvak tussen het afleggen van de eerste visite die ochtend en de middagvisite door zijn collega, in diergeneeskundig opzicht verwijtbaar of nalatig heeft gehandeld.

5.3. Klager verwijt beklaagde in de eerste plaats niet adequaat te hebben gereageerd op de meldingen van klager dat het veulen geen biest kreeg bij de merrie.

5.4. In dat verband wordt overwogen dat beklaagde het veulen tussen 8.30 uur en 8:45 uur heeft onderzocht en een veulenspuit heeft toegediend. Uit de stukken blijkt dat het veulen op dat moment nog niet dronk en dat beklaagde dit (nog) niet verontrustend vond, hetgeen het college verdedigbaar acht, nu onbestreden is gebleven dat het veulen op dat moment nog zoekende was naar de uier. Beklaagde heeft overigens gesteld dat hij tijdens de ochtendvisite reeds heeft gemeld dat als alternatief ook bewerkte runderbiest kon worden toegediend. Dat beklaagde die ochtend kennelijk niet wist dat er ook PAVO SOS op de praktijk voorhanden was, is weliswaar ongelukkig, maar tuchtrechtelijk onvoldoende verwijtbaar. Dit geldt tevens voor het feit dat de telefonische bereikbaarheid van beklaagde die ochtend niet optimaal is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het door beklaagde gegeven advies (tijdens de ochtendvisite of bij het telefonisch contact in de loop van de ochtend) om als alternatief bewerkte runderbiest bij een veehouder in de buurt op te halen en aan het veulen te geven naar het oordeel van het college niet als veterinair onjuist kan worden beschouwd en door klager had kunnen worden opgevolgd. Niet gebleken is overigens dat er als gevolg van een en ander negatieve en blijvende schadelijke gevolgen voor de gezondheid van het veulen zijn opgetreden. Dit klachtonderdeel zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.5. Terzake de behandeling van de merrie geldt dat de standpunten van partijen over het geboortetijdstip van het veulen uiteen lopen. Beklaagde heeft gesteld c.q. verklaard dat hij mede naar aanleiding van een gesprek met de dochter van klager heeft ingeschat dat het veulen was geboren ná 05.00 uur, omdat hij had begrepen dat deze dochter omstreeks 05.00 uur de stal nog had bezocht en had geconstateerd dat er toen nog geen geboorte had plaatsgevonden. Beklaagde heeft in dat verband tevens naar voren gebracht dat hij ook van een geboortetijdstip na 05:00 uur is uitgegaan, omdat hij zelf heeft geconstateerd dat het veulen tijdens de ochtendvisite net in de benen was gekomen, daarop nog onzeker stond en naar de uier zocht.

5.6. Het college is van oordeel dat op grond van laatstgenoemde, op eigen waarneming van beklaagde berustende en niet betwiste argumenten (een veulen dat net in de benen was gekomen, zoekend naar de uier), de door hem gemaakte inschatting van het geboortetijdstip niet onlogisch en verdedigbaar was. Dit klemt temeer nu klager ter zitting heeft verklaard dat hij het veulen zelf omstreeks 7:00 uur liggend in de stal had aangetroffen. Op grond hiervan acht het college onvoldoende verwijtbaar dat beklaagde is uit gegaan van een geboortetijdstip na 5 uur. Het feit dat door klager -aan de hand van een tweetal na de zitting overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen- is betwist dat zijn dochter zou hebben ingestemd met het door beklaagde vastgestelde geboortetijdstip, doet daar niet aan af. Ook als die in het geding gebrachte getuigenverklaringen worden gevolgd en er vanuit moet worden gegaan dat niemand de stal tussen 02.00 uur en 07.00 uur heeft bezocht, rechtvaardigt zulks nog niet de conclusie dat de inschatting van beklaagde omtrent het geboortetijdstip onwaarschijnlijk of onjuist zou zijn. Overigens is niet gebleken dat door klager of diens dochter die ochtend aan beklaagde kenbaar is gemaakt dat zij de inschatting van het geboortetijdstip in twijfel trokken en kan uit de ter zitting overgelegde e-mail d.d. 30 juli 2009 van klager aan de praktijk van beklaagde met als onderwerp ‘problematiek geboorte veulen’ worden afgeleid dat klager die ochtend kennelijk ook zelf niet twijfelde aan het door beklaagde aangehouden geboortetijdstip.

5.7. Het college is voorts van oordeel dat beklaagde tijdens de ochtendvisite veterinair juist heeft gehandeld met betrekking tot de niet afgekomen nageboorte, door de nageboorte manueel te controleren en een injectie met Oxytocine toe te dienen, zulks in overeenstemming met de heersende veterinaire opvattingen, zoals o.m. neergelegd in de Leidraad ‘Fertiliteit Merrie’, zoals gepubliceerd in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde (Deel 128, Juli, aflevering 14/15, 2003) aflevering, waaraan door beklaagde in deze procedure is gerefereerd.

5.8. De nageboorte is omstreeks 11.00 uur afgekomen en klager heeft vervolgens contact gezocht met beklaagde met het verzoek een vervolgvisite af te leggen, onder meer vanwege een vermeende onregelmatigheid van de nageboorte, en beklaagde heeft, omdat hij zelf verhinderd was, een collega gevraagd de merrie te onderzoeken, welk onderzoek omstreeks 13.00 uur die middag plaats heeft gevonden. Hoewel de telefonische bereikbaarheid van beklaagde die ochtend niet optimaal is geweest, ziet het college in de gang van zaken onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde zodanig tekort is geschoten in de zorg voor de merrie dat een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat beklaagde de dochter van klager tijdens de ochtendvisite heeft geïnstrueerd om de injecties met Oxytocine te herhalen en dat beklaagde ter zitting heeft gesteld dat hij tevens nadrukkelijk heeft geadviseerd goed op de merrie en het veulen te letten en contact op te nemen als de nageboorte om 11.00 uur nog niet was afgekomen. Dit laatste bleek omstreeks 11:00 uur ook feitelijk het geval te zijn. Dat de nageboorte een onregelmatige structuur had en besmeurd oogde kon passen bij een te laat afgekomen nageboorte en rechtvaardigt naar het oordeel van het college niet dat er terstond ingegrepen had moeten worden. Wel is het college van oordeel dat het beter was geweest indien beklaagde tijdens de ochtendvisite nog specifieker instructies had gegeven en aan klager had geadviseerd de merrie de verdere dag regelmatig te blijven controleren op verhoging en koorts en tevens te controleren of de nageboorte volledig was afgekomen, echter op dit punt zal worden volstaan met de aanbeveling om voor de toekomst in soortgelijke gevallen de advisering en instruering aan te scherpen. Daarbij is door het college betekenis toegekend aan het feit dat er geen aanwijzingen zijn die er op duiden dat de nageboorte hier onvolledig is afgekomen, dat van klager als ervaren paardenfokker verwacht mocht worden dit te kunnen beoordelen en dat op de patiëntenkaart terzake de middagvisite, die omstreeks 13.00 uur door een collega is afgelegd, geen melding wordt gemaakt van koorts of andere signalen voor een baarmoederontsteking, terwijl er tegenspraak is over de vraag of er die middag wel of geen spoeling van de baarmoeder heeft plaats gevonden.

5.9. Op grond van het vorenstaande ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden  drs. Th.A.M.  Witjes,  drs. J.  Hilvering,  drs. J.A.M. van Gils en  drs. M. Lockhorst,  in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen