ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0358 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/44

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0358
Datum uitspraak: 06-10-2011
Datum publicatie: 24-10-2011
Zaaknummer(s): 2010/44
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen paraveterinair. Het college acht niet komen vast te staan dat beklaagde haar bevoegdheden als paraveterinair heeft overschreden. Ongegrond.

X , klager

tegen

te A beklaagde

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 augustus 2011. Klager is verschenen, tezamen met zijn echtgenote. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld.

1.2. Ter zitting heeft het college besloten nog een extra schriftelijke ronde in te lassen, teneinde op een aantal vragen nog van beklaagde persoonlijk antwoord te krijgen. De vragen zijn haar op schrift toegezonden en schriftelijk beantwoord. Klager heeft nog gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.

2. DE KLACHT

In de klacht wordt beklaagde verweten dat de hond van klager in de middag van 18 februari 2010 niet direct is geopereerd, nadat eerder op de dag een radioloog middels een echografie had vastgesteld dat er sprake was van een peritonitisbeeld en had geadviseerd tot een operatie.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Basset Hound (reu) met de naam XXX, geboren 5 augustus 2009.

3.2. Beklaagde is paraveterinair van beroep en tevens eigenaar van een dierenartsenpraktijk waar de hond op 12 februari 2010 een operatie had ondergaan waarbij uit de dunne darm een corpus alienum (i.c. een houten bolletje met steeltje) is verwijderd. Na de operatie is de hond met medicatie en een voedingsadvies mee naar huis gegeven.

3.3. In de hierop volgende dagen bleek het herstel niet optimaal c.q. niet naar behoren te verlopen, in die zin dat de hond onder meer pijn had en sloom was, moeite had met ontlasten en kampte met weinig eetlust. Bij het controleconsult op 15 februari 2010 leverde een klinisch onderzoek geen afwijkingen op en heeft de hond pijnstilling toegediend gekregen.

3.4. Op 16 februari 2010 is de hond voor een consult aangeboden omdat klager een harde bult in de buik van de hond had gevoeld. Op verzoek van klager is een röntgenfoto gemaakt, om te bezien of de hond misschien opnieuw iets had ingeslikt, hetgeen niet het geval bleek te zijn.

3.5. Omdat de hond niet voldoende opknapte en de klachten aanhielden is op 17 februari 2010, nadat klinisch onderzoek op de praktijk van beklaagde wederom geen bijzonderheden opleverde, behalve pijnlijkheid van de wond en in de buik, met klager gesproken over het maken van een

echografie, hetgeen elders zou moeten plaatsvinden, omdat de eigen praktijk niet beschikte over de daarvoor benodigde apparatuur).

3.6. Op 18 februari 2010 heeft een echografisch onderzoek elders plaatsgevonden, waarbij de betrokken radioloog heeft vastgesteld dat er sprake was van een peritonitisbeeld in het achterste gedeelte van de buik en heeft geadviseerd tot een operatie. Er is door deze radioloog die middag een faxbericht met bevindingen en advies naar de praktijk van beklaagde verzonden.

3.7. Klager is aansluitend aan het onderzoek door de radioloog en op diens advies met zijn hond naar de praktijk van beklaagde gegaan, alwaar beklaagde op dat moment als enige aanwezig was. Beklaagde heeft klager aangehoord en niet in geschil is dat zij die middag over de ontstane situatie met andere personen telefonisch contact heeft opgenomen. Ook staat vast dat klager die dag van beklaagde te horen heeft gekregen dat er niet (direct) zou worden geopereerd maar dat eerst zou worden begonnen met een antibioticumkuur met een hoge dosering. De lezingen van partijen lopen uiteen over de vraag hoe de besluitvorming over het behandelplan die middag is verlopen en of de hond die middag nog door een dierenarts van de praktijk is onderzocht.

3.8. Hoewel het in de dagen erop aanvankelijk redelijk goed ging, was er op 22 februari 2010 weer sprake van een terugval en heeft klager zich tot een andere dierenarts gewend. Deze dierenarts heeft tot chirurgisch ingrijpen geadviseerd, na te hebben vastgesteld dat buikpalpatie voor de hond pijnlijk was en uit bloedonderzoek verlaagde bloedwaarden naar voren waren gekomen. De hond is op 23 februari 2010 opnieuw geopereerd, maar zijn toestand bleek zodanig kritiek dat tot euthanasie is besloten. Er is sectie verricht, waaruit onder meer is gebleken van een darmlekkage ter plaatse van de operatiewond, met secundair chronische granulomateuze peritonitis.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Ingevolge artikel 15 van de Wet op de uitoefening van de Diergeneeskunde kan ook aan een dierenartsassistent(e) die paraveterinair is endie tekort schiet in de uitoefening van zijn of haar beroep door het college naar aanleiding van een tegen hem of haar ingediende klacht een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd.

5.2. Uit het verweerschrift van beklaagde en de vervolgens opgevraagde nadere informatie is gebleken dat er meerdere medewerkers van de praktijk (naast beklaagde ook twee dierenartsen) bij de behandeling van de hond in de periode vanaf de operatie op 12 februari 2010 betrokken zijn geweest. In verband hiermee heeft het secretariaat van het college klager schriftelijk verzocht expliciet aan te geven tegen wie de klacht precies is gericht en, als er meerdere beklaagden zouden zijn, te specificeren wat de verwijten jegens ieder van hen precies inhielden, zulks in verband met het feit dat een dierengeneeskundige alleen kan worden aangesproken op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelen en in beginsel niet op diergeneeskundige handelingen die door een collega zijn verricht.

5.3. Klager heeft dienaangaande in repliek aangegeven dat de klacht enkel en alleen tegen beklaagde is gericht en betrekking heeft op haar handelen in de middag van 18 februari 2010, toen klager met zijn hond op de praktijk arriveerde, komende van de radioloog die het advies had gegeven tot een operatie, welk advies vervolgens niet werd opgevolgd. Ter zitting is door klager desgevraagd nog toegelicht dat beklaagde degene is die op de praktijk de beslissingen neemt en die op die dag min of meer zelfstandig heeft besloten dat de hond niet zou worden geopereerd.

5.4. Overwogen wordt dat e en paraveterinair in diergeneeskundig opzicht slechts beperkte bevoegdheden heeft. Verwezen wordt naar de artikelen 9 en 10 van het Besluit Paraveteriniaren. Tot die bevoegdheden behoort in ieder geval zeker niet het zelfstandig nemen van een beslissing terzake het wel of niet overgaan tot een operatie als hier aan de orde. Gelet op het voorgaande ligt de vraag voor of beklaagde die bewuste middag haar bevoegdheden als paraveterinair heeft overschreden. In verband hiermee heeft het college ter zitting besloten beklaagde schriftelijk nog een aantal vragen voor te leggen, om meer duidelijkheid te krijgen over de vraag hoe de besluitvorming omtrent de behandeling van de hond die middag precies is verlopen.

5.5. Beklaagde heeft in haar reactie aangegeven dat zij de hond die middag in overleg heeft opgenomen, dat klager vervolgens naar huis is vertrokken en dat op haar verzoek een van de twee dierenartsen naar de praktijk is gekomen en de hond heeft onderzocht. Beklaagde stelt verder dat zij het middels een faxbericht binnengekomen advies van de radioloog heeft voorgelegd aan de twee dierenartsen van de praktijk, die dit telefonisch met elkaar hebben besproken en die vervolgens aangaven overleg te willen voeren met een (tweedelijns) specialist. Beklaagde stelt dat zij het telefonisch contact met deze specialist tot stand heeft gebracht en dat dit gesprek vervolgens door de op de praktijk aanwezige dierenarts is overgenomen, waarna is besloten de visie van bedoelde specialist te volgen en eerst met een antibioticumkuur te beginnen, hetgeen door haar, beklaagde, telefonisch en later bij het ophalen van de hond aan klager is medegedeeld. De schriftelijke reactie van beklaagde is door de betreffende twee dierenartsen van de praktijk ondertekend en zij hebben aangegeven dat beklaagde na aankomst van klager die middag op de praktijk direct met een van hen contact heeft opgenomen en alle informatie heeft doorgegeven en dat zij bij de besluitvorming alleen een ondersteunende functie heeft vervuld.

5.6. De hiervoor vermelde door beklaagde gegeven beschrijving van hetgeen er die middag op de praktijk heeft plaatsgevonden komt niet overeen met de lezing van klager, die op de zitting nog heeft verklaard dat hij die middag slechts drie kwartier op de praktijk is geweest en vervolgens met antibiotica en de hond weer buiten stond. Nu sprake is van tegenstrijdige verklaringen en het niet mogelijk is om uit andere feiten of omstandigheden af te leiden welk van beide verklaringen voor juist moet worden gehouden, kan door het college niet met zekerheid worden vastgesteld wat er die middag precies is gebeurd en hoe de besluitvorming precies heeft plaats gevonden. In ieder geval heeft het college te weinig aanknopingspunten om bewezen te kunnen achten dat beklaagde die middag zelfstandig heeft besloten om het advies van de radioloog niet op te volgen. De door klager nog in het geding gebrachte verklaring van de radioloog zal het college laten voor wat deze is, nu beklaagde niet heeft betwist dat diens faxbericht (met bevindingen en advies) die middag op de praktijk is ontvangen. Als de stellingen van beklaagde worden gevolgd is er die middag over de in te zetten behandeling steeds overleg geweest met en tussen de dierenartsen van de praktijk, hebben de dierenartsen de beslissing genomen om eerst met een antibioticumkuur te beginnen en heeft beklaagde slechts als hun doorgeefluik en boodschapper gefungeerd en het behandeladvies aan klager medegedeeld. Bij deze stand van zaken en bij gebrek aan toereikend bewijs voor het tegendeel acht het college onvoldoende komen vast te staan dat beklaagde haar bevoegdheden als paraveterinair heeft overschreden. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

5.7. Gelet op het vorenstaande en nu de klacht alleen beklaagde en haar handelwijze in de middag van 18 februari 2011 betreft, komt het college niet toe aan de beoordeling van de vraag of de beslissing om wel of niet tot opereren over te gaan veterinair onjuist c.q. tuchtrechtelijk verwijtbaar was, nu niet is komen vast te staan dat die beslissing door beklaagde is genomen.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door  mr.  G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden  drs. Th.A.M.  Witjes,  drs. J.  Hilvering, beiden dierenarts en mevr. J.M.C. Vos-Van Laar en mevr. H.J.J. Peetersen-Van de Kamp,  beiden paraveterinair ,  in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2011 door  mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen