ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0357 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/84

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0357
Datum uitspraak: 06-10-2011
Datum publicatie: 22-10-2011
Zaaknummer(s): 2009/84
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen paraveterinair. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college niet nalatig gehandeld tijdens en na een operatie (castratie) bij een hond. Ongegrond.

X , klaagster

tegen

te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om mondeling te worden gehoord waartoe een zitting werd gepland op 14 juli 2011. Zowel klaagster als beklaagde hebben zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij als paraveterinair nalatig heeft gehandeld tijdens en na een operatie (castratie) waarbij de hond van klaagster is overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster –een reu, kruising Jack Russell / Chihuahua-, geboren 22 april 2007.

3.2. Op 21 augustus 2009 is de hond door klaagster voor een castratie aangeboden op de praktijk waar beklaagde als paraveterinair werkzaam is. De hond is door de dierenarts pre-anesthetisch onderzocht. Beklaagde heeft meegeholpen met de voorbereidende handelingen (aanbrengen braunule, wassen, scheren) en tijdens de ingreep geassisteerd.

3.3. De hond is door de dierenarts middels een narcosecocktail (1 ml, mengsel ) intraveneus onder narcose gebracht. Omdat de hond bij de inductie kennelijk niet diep genoeg onder narcose raakte, heeft hij nog 0,5 ml extra narcose gekregen. Vervolgens bleek tijdens de ingreep de narcosediepte enkele keren te verminderen (zich uitend in optillen van de kop en trekken met de pootjes), waarna door beklaagde via de braunule intraveneus enkele keren extra narcose is toegediend. Uit de stukken kan worden afgeleid dat tijdens de ingreep in totaal nog maximaal 3 x 0,2 ml is toegediend. In totaal heeft de hond dus maximaal 2,1 ml van de ‘cocktail’ toegediend gekregen.

3.4. Tijdens de operatie, bij het verwijderen van de tweede testikel, bleek de ademhaling te verslechteren en kreeg de hond een ademstilstand, waarna beklaagde in opdracht van de dierenarts intraveneus 0,5 ml Atipamezole heeft toegediend en mond- op snuitbeademing heeft toegepast. De dierenarts heeft de operatie afgemaakt en snel de tweede testikel verwijderd en de tunica en de huid gesloten. Daarna heeft de dierenarts de hond geïntubeerd en verder beademd, onderwijl geregeld naar de hartslag luisterend. Op enig moment heeft de hond een hartstilstand gekregen. Er is hartmassage toegepast en intraveneus 0,5 ml Atropine en 0,5 ml Adrenaline toegediend, hetgeen echter niet heeft kunnen voorkomen dat de hond is komen te overlijden.

3.5. De dierenarts heeft klaagster hierna telefonisch geïnformeerd over het overlijden van de hond, welk gesprek door klaagster is afgebroken. Er heeft vervolgens op de praktijk een confrontatie plaatsgevonden die is geëscaleerd en ertoe heeft geleid dat door de dierenarts jegens een familielid van klaagster aangifte (van bedreiging / mishandeling) is gedaan bij de politie.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Ingevolge artikel 15 van de Wet op de uitoefening van de Diergeneeskunde kan ook aan een dierenartsassistent(e) die paraveterinair is endie tekort schiet in de uitoefening van zijn of haar beroep door het college naar aanleiding van een tegen hem of haar ingediende klacht een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd.

5.2. Voor een goed begrip van de zaak wordt door het college opgemerkt dat, met verwijzing naar het Besluit Paraveteriniaren, een paraveterinair bevoegd is om een beperkt aantal specifieke diergeneeskundige handelingen te verrichten, die in artikel 9 van genoemd besluit limitatief staan opgesomd en die ingevolge artikel 10 van dat besluit hetzij op aanwijzing en onder controle van een dierenarts, hetzij onder leiding van een dierenarts moeten worden verricht.

5.3. In de onderhavige zaak staat vast dat de dierenarts de hond onder narcose heeft gebracht en dat beklaagde tijdens de ingreep enkele keren via de braunule intraveneus extra narcose heeft toegediend. Voor zover er met betrekking tot de gebruikte narcosecocktail en doseringen al verwijtbaar is gehandeld, treft beklaagde als paraveterinair naar het oordeel van het college geen blaam, nu de dierenarts in kwestie voor de gemaakte keuzes verantwoordelijk is, op wier aanwijzing en onder wier leiding beklaagde te dier zake tijdens de ingreep heeft gehandeld. Naar het oordeel van het college was er in casu ook geen sprake van een situatie waarin voor beklaagde duidelijk was of behoorde te zijn dat het door de dierenarts verkozen narcosemiddel qua combinatie en gebruikte doseringen mogelijk risicovol was.

5.4. Weliswaar heeft een paraveterinair tijdens een ingreep als hier aan de orde ook eigen verantwoordelijkheden, echter in dat opzicht is niet gebleken dat er door beklaagde verwijtbare fouten zijn gemaakt. Uit de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat beklaagde oplettend is geweest waar het de ademhaling en narcosediepte van de hond tijdens de ingreep betrof en dat zij voortvarend heeft gehandeld, in die zin dat zij de verslechterde ademhaling alsook de ademstilstand heeft gesignaleerd en daarvan direct melding heeft gemaakt aan de dierenarts en mond- op snuitbeademing heeft toegepast en Atipamezole heeft toegediend. Voor zover er na het ontstaan van de ademhalingsproblemen niet meteen is besloten tot intubatie, geldt dat niet beklaagde maar de betreffende dierenarts voor die beslissing verantwoordelijk is.

5.5. Met betrekking tot het verwijt dat beklaagde na het overlijden van de hond geen goede uitleg aan klaagster heeft kunnen geven over de operatie en hetgeen zich had voorgedaan en dat zij klaagster daarvoor naar de dierenarts heeft verwezen, ziet het college onvoldoende grond voor het opleggen van een maatregel. Het college acht voldoende aannemelijk dat hieraan debet is geweest dat de situatie ter plaatse volledig is geëscaleerd en dat dit een zodanige impact op beklaagde heeft gehad dat zij niet meer in staat is geweest adequate uitleg te geven. In de gegeven omstandigheden valt dit te begrijpen, waarbij ten overvloede wordt overwogen dat klachten over de communicatie tussen een diergeneeskundige en een eigenaar van een dier in beginsel buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen.

5.6. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat zij in haar hoedanigheid van paraveterinair tekort zou zijn geschoten. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage doo r  mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden  drs. Th.A.M.  Witjes,  drs.  J. Hilvering,  beiden dierenarts en mevr. J.M.C. Vos-Van Laar en mevr. H.J.J. Peetersen-Van de Kamp,  beiden paraveterinair,  in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2011 door  mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen.