ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0349 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/98

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0349
Datum uitspraak: 24-02-2011
Datum publicatie: 22-06-2011
Zaaknummer(s): 2009/98
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie:   Beklaagde heeft op varkenshouderij te lichtvaardig en zonder voldoende voorafgaand onderzoek structureel gemedicineerd voer voorgeschreven. Van beklaagde had mogen worden verwacht dat hij periodiek nader laboratoriumonderzoek had verricht (welke bacterie / gevoeligheidsbepaling) om de langdurige en zeer intensieve inzet van gemedicineerd voer te kunnen blijven rechtvaardigen. Niet gebleken is dat hij de mogelijkheden heeft onderzocht en adviezen heeft gegeven om het antibioticagebruik op het bedrijf terug te dringen en onnodig gebruik te voorkomen. Klacht gegrond. De door de klachtambtenaar gevorderde berisping acht het college te licht. Volgt geldboete van € 1.000 ,= waarvan € 750,= voorwaardelijk.

de ambtenaar als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet op de uitoefening

van de diergeneeskunde 1990,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

X,

hierna: beklaagde

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift. Beklaagde is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Van de dierenartsenpraktijk waar beklaagde aan verbonden is, kwam het bericht dat beklaagde vanwege psychische problemen bij een psycholoog onder behandeling staat en dat hij sedert mei 2009 niet meer heeft gewerkt.

1.2. In het kader van de te nemen vervolgstappen in de procedure is om een onderbouwing van de gestelde gezondheidsproblemen verzocht. Beklaagde heeft per brief aangegeven dat hij sedert mei 2009 volledig arbeidsongeschikt is in verband met een burn-out. Op basis van de via zijn behandelend psycholoog verkregen nadere informatie is besloten de termijn voor verweer met een aantal maanden op te schorten. Het college heeft beklaagde overigens bij herhaling voorgehouden dat hij de procedure niet zelf hoefde te voeren en hem gewezen op de mogelijkheid om zich in de procedure te laten vertegenwoordigen door een rechtshulpverlener of iemand anders die zijn vertrouwen genoot.

1.3. Kort voor het verstrijken van de reactietermijn, heeft beklaagde het college schriftelijk bericht af te zien van het voeren van verweer. Desalniettemin heeft het college tegelijkertijd een brief van hem ontvangen met daarin nog een persoonlijke beschouwing op de zaak, waarbij is verzocht de brief niet bekend te maken. Gelet op dit verzoek is deze brief niet als processtuk c.q. (verkapt) verweer aangemerkt en niet in de verdere beoordeling betrokken.

1.4. Van de zijde van de klachtambtenaar is vervolgens aangegeven dat er geen behoefte bestond aan een nadere mondelinge behandeling en dat er vanuit werd gegaan dat er een uitspraak kan en zal worden gedaan op basis van uitsluitend de klacht. Het college heeft de zaak op 27 januari 2011 in raadkamer besproken. De uitspraakdatum is bepaald op heden.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij op een varkenshouderij gedurende langere tijd structureel en zonder noodzaak gemedicineerd voer heeft voorgeschreven. De klachtambtenaar heeft verzocht beklaagde een berisping op te leggen.

3. DE FEITEN

3.1. De Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) heeft in het kader van het zogeheten ‘project gemedicineerd voeder 2007’ over de jaren 2005, 2006 en 2007 onderzoek gedaan naar de mate waarin dierenartsen aan varkenshouderijen gemedicineerd voeder voorschreven. Een van de daartoe geselecteerde bedrijven betrof de varkenshouderij Maatschap D., waar beklaagde gedurende de onderzoeksperiode de begeleidend en verantwoordelijk dierenarts was. Uit het berechtingsrapport leidt het college af dat het bedrijf in die periode jaarlijks ongeveer 14850 biggen produceerde.

3.2. Uit het onderzoek is gebleken dat de varkens op het bedrijf grote hoeveelheden gemedicineerd voedsel toegediend kregen. De betrokken varkenshouder heeft ten overstaan van de AID op 23 januari 2008 onder meer verklaard dat de biggen vanaf 14 dagen na het spenen gemedicineerd voer toegediend kregen totdat ze werden afgeleverd, zulks op verzoek van de afnemer van de biggen, ter voorkoming van gezondheidsproblemen.

3.3. Beklaagde heeft bij zijn verhoor op 22 mei 2008 ten overstaan van de AID verklaard dat er op het bedrijf van de varkenshouder veel streptococceninfecties voorkwamen, dat de betreffende varkenshouder dit al bij de eerste symptomen als een probleem ervoer en wilde dat de biggen vrijwel continue gemedicineerd voer toegediend kregen.

3.4. Op 11 maart 2009 heeft de Gezondheidsdienst op verzoek van de AID onderzoek gedaan naar klimaat- en managementfactoren op het bedrijf. Het verslag maakt onderdeel uit van het berechtingsrapport, zoals dat door de AID naar de klachtambtenaar is gezonden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft het college per brief bericht geen verweer te voeren.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van dieren, met betrekking tot welke dieren zijn hulp was ingeroepen, dan wel of hij op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van haar als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kan ontstaan.

Met betrekking tot de klacht ten gronde in zijn algemeenheid

5.2. Het college stelt voorop dat inmiddels algemeen bekend is dat het antibioticagebruik in de veehouderijsector de afgelopen jaren zorgwekkend is gestegen en dathet feit dat onnodig veel -door koppelbehandeling ook gezonde- dieren daaraan worden blootgesteld een ernstig probleem vormt, omdat het tot antimicrobiële resistentie leidt, met alle mogelijke schadelijke gevolgen voor de diergezondheid en de voedselveiligheid van dien. Dit probleem staat inmiddels zeer hoog op de politieke agenda en waar nodig zullen ook door het college in voorgelegde klachtzaken dienaangaande ten aanzien van over de schreef gaande dierenartsen zwaardere tuchtrechtelijke sancties worden opgelegd. Iedere zaak dient echter op de eigen merites te worden beoordeeld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.

5.3. Uit het stelsel van de wet alsook uit de jurisprudentie van de veterinaire colleges volgt dat bij het voorschrijven van diergeneesmiddelen grote zorgvuldigheid dient te worden betracht. In de memorie van toelichting op de WUD (TK 1982-1983, 17646, nr.3) wordt met zoveel woorden opgemerkt dat er garanties dienen te worden geschapen om er voor te zorgen dat diergeneesmiddelen op zorgvuldige wijze worden toegepast en dat in geen geval onnodig diergeneesmiddelen worden voorgeschreven. Uit de jurisprudentie (bijv. VB 94/0049, 19 oktober 1995) volgt dat, gelet op het feit dat het voorschrijven van diergeneesmiddelen uitsluitend aan dierenartsen voorbehouden is, zij ook een bijzondere verantwoordelijkheid hebben om die bevoegdheid op de juiste wijze uit te oefenen. Hieraan kan worden toegevoegd dat een en ander temeer geldt als het om gekanaliseerde diergeneesmiddelen gaat –antibiotica zijn UDA-gekanaliseerde diergeneesmiddelen- welke middelen slechts met tussenkomst van de dierenarts mogen worden verstrekt, omdat ze gevaar kunnen opleveren voor mens, dier of voor het milieu.

5.4. Bij de beantwoording van de vraag of beklaagde een verwijt treft ten aanzien van het gebruik van gemedicineerd voeder op het bedrijf in kwestie, is allereerst van belang dat in artikel 70, eerste lid, aanhef en onder b,c en d van het Diergeneesmiddelenbesluit is bepaald dat het de dierenarts is verboden om een recept af te geven voor het afleveren van gemedicineerd voeder zonder voorafgaande diagnose met betrekking tot de dieren waarvoor het gemedicineerd voeder is bestemd en dat het ook niet is toegestaan een dergelijk recept met een geldigheidsduur van meer dan drie maanden en/of voor meer dan één behandeling uit te schrijven. Hiernaast heeft hetcollege op 18 december 2008 in enkele uitspraken (met de nrs 2008/53, 54, 55 en 56) een aantal zorgvuldigheidsregels geformuleerd die in acht dienen te worden genomen bij het voorschrijven van gemedicineerd voeder. Zo dient een besluit om een attest voor gemedicineerd voeder uit te schrijven deugdelijk te worden onderbouwd en gedocumenteerd door middel van een verslag van de omstandigheden op het bedrijf en het volledig invullen van veterinaire checklisten. Alleen als de bedrijfsomstandigheden en/of de ziektegeschiedenis van de dieren daartoe duidelijk aanleiding geven, kan toediening van gemedicineerd voedsel gerechtvaardigd zijn, waarbij de dierenarts zich steeds opnieuw moet blijven afvragen of de inzet van antibiotica nog noodzakelijk is en welke maatregelen er kunnen worden getroffen ter beperking van ziekmakende risicofactoren. Als sprake is van een slechte kwaliteit van de stallen (verouderde huisvesting, tekort aan ruimte, slechte ventilatie) dan zal de dierenarts daarover met de eigenaar in gesprek moeten treden en hem moeten voorhouden dat het onder dergelijke omstandigheden onverantwoord is om dieren te houden. Hiernaast mag naar het oordeel van het college in alle gevallen van de dierenarts worden verlangd dat er een gedocumenteerd behandelplan wordt opgesteld met daarin een beschrijving van de omstandigheden van het bedrijf en de mogelijkheden om op korte en langere termijn tot vermindering van antibioticagebruik te komen.

Met betrekking tot de klacht ten gronde in dit specifieke geval

5.5. In de onderhavige zaak is genoegzaam komen vast te staan dat er op de betreffende varkenshouderij structureel grote hoeveelheden gemedicineerd voer aan de biggen zijn verstrekt. De AID heeft berekend dat er gedurende de onderzoeksperiode (behalve 119.000 kilogram gemedicineerd voer voor zeugen en vleesvarkens) 408.000 kilogram aan gemedicineerd voer voor gespeende biggen werd voorgeschreven, waarin 2072 kilogram aan diergeneesmiddelen was verwerkt en dat er gemiddeld 9 kilogram gemedicineerd voer per afgeleverde big is verstrekt. In het berechtingsrapport wordt op blz. 4 onderaan een opsomming gegeven van de diergeneesmiddelen c.q. antibiotica die in het biggenvoer waren verwerkt. De door de AID gepresenteerde cijfers zijn niet weersproken. Gelet op dit erg hoge verbruik gedurende een reeks van jaren ligt de vraag voor of hiervoor een noodzaak bestond en of beklaagde in het kader van zijn verantwoordelijkheid als dierenarts om restrictief met antibiotica om te gaan en overmatig, schadelijk en onnodig antibioticagebruik te voorkomen voldoende actie heeft ondernomen.

5.6. Beklaagde heeft tegenover de AID verklaard dat het gemedicineerd voer werd ingezet omdat er op de varkenshouderij sprake was van besmetting met streptococcen en daarmee verband houdende ziekteverschijnselen. De betrokken varkenshouder heeft daartegenover evenwel verklaard dat het gemedicineerd voer preventief werd ingezet op verzoek van de afnemer van de biggen, op wiens bedrijf in het verleden sprake was geweest van streptococceninfecties. Hoe het ook zij, ook als van de lezing van beklaagde zou worden uitgegaan, is er naar het oordeel van het college sprake van een situatie waarbij door of onder verantwoordelijkheid van beklaagde te lichtvaardig gemedicineerd voer is voorgeschreven, waartoe het volgende wordt overwogen.

5.7. Uit de bezoekverslagen die door beklaagde zijn opgesteld kan naar het oordeel van het college niet anders worden geconcludeerd dan dat er op het bedrijf in kwestie niet continue sprake is geweest van streptoccoccenproblemen en dat er vrij vaak geen of nauwelijks gezondheidsproblemen werden geconstateerd. Voorts is niet gebleken dat er bijvoorbeeld noodgedwongen gemedicineerd voer moest worden ingezet ter voorkoming van ziekte- en uitvalsverschijnselen als gevolg van verouderde huisvesting. Integendeel, uit het rapport van de Gezondheidsdienst kan worden afgeleid dat de staat van onderhoud van de stallen en de hygiëne op het bedrijf goed was, dat de geldende welzijns- en inrichtingsvoorschriften naar behoren werden nageleefd en dat met enkele aanpassingen ter zake het klimaat zou kunnen worden volstaan met een betrekkelijk laag antibioticagebruik.

5.8. Gelet op de hiervoor beschreven niet ongunstige bedrijfsomstandigheden, had van beklaagde naar het oordeel van het college mogen worden verwacht dat hij periodiek nader laboratoriumonderzoek had verricht (welke bacterie / gevoeligheidsbepaling) om de langdurige en zeer intensieve inzet van gemedicineerd voer te kunnen blijven rechtvaardigen. Niet gebleken is dat er door beklaagde enige poging is ondernomen om het antibioticagebruik terug te dringen op het moment dat zulks mogelijk en verantwoord was of dat verdere mogelijkheden zijn onderzocht (aanscherpen hygiëne, vaccinatie) en een concreet behandelplan is opgesteld om het antibioticagebruik op het bedrijf op langere termijn structureel te verminderen. Nu de biggen zonder gebleken noodzaak aldus gedurende enkele jaren vrijwel continue gemedicineerd voer hebben gekregen, kan beklaagde worden verweten dat hij die situatie heeft laten voortbestaan en zijn verantwoordelijkheid als dierenarts niet heeft genomen. Er waren naar het oordeel van het college voldoende aanknopingspunten om na te gaan of er zonder of met minder gemedicineerd voer kon worden volstaan.

5.9. Op grond van het vorenstaande acht het college de conclusie gerechtvaardigd dat beklaagde terecht wordt verweten dat hij zonder voldoende voorafgaand nader onderzoek gedurende langere tijd structureel gemedicineerd voer heeft voorgeschreven althans dit als verantwoordelijk dierenarts heeft toegestaan, waarbij niet is gebleken dat hij de mogelijkheden heeft onderzocht en adviezen heeft gegeven om het antibioticagebruik op het bedrijf zoveel mogelijk terug te dringen en onnodig gebruik te voorkomen. De klacht is dan ook gegrond.

Ten aanzien van de op te leggen maatregel

5.10. Op basis van de gevoerde correspondentie die voorafgaande aan de verweerfase heeft plaatsgevonden is duidelijk geworden dat beklaagde in verband met psychische problemen vanaf mei 2009 niet meer heeft gewerkt. Nu er echter van verweer is afgezien (en overigens ook in de correspondentie daar onvoldoende over is gesteld of gebleken) gaat het college er vanuit dat de gedragingen die beklaagde in de onderhavige procedure in de bewuste periode worden verweten hem ook kunnen worden aangerekend en dat hij voor die gedragingen in die bewuste periode verantwoordelijk kan worden gehouden.

5.11. Het college acht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook niet onaanvaardbaar om beklaagde een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen. Uit recentelijk ambtshalve verricht onderzoek is gebleken dat beklaagde nog steeds als diergeneeskundige in het daartoe bestemde register staat ingeschreven. Hoewel het college geen inzicht heeft in zijn psychische gesteldheid op dit moment, kan op basis van de voorhanden stukken op voorhand niet zonder meer uitgesloten worden geacht dat er in de toekomst een verbetering en/of in enigerlei mate hervatting van de werkzaamheden zou kunnen plaatsvinden, bijv. als gezelschapsdierenpracticus. Op grond van dit alles en met name in aanmerking genomen de aard en de ernst van de verweten gedragingen, acht het college het passend en geboden beklaagde na te melden maatregel op te leggen, die in overeenstemming is met de maatregelen die door het college recentelijk in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor in rechtsoverwegingen 5.8 en 5.9 omschreven;

legt beklaagde een geldboete op van € 1.000, =, waarvan € 750,= voorwaardelijk,   overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub c van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, met een proeftijd van twee jaar, die ingaat op de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen