ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0339 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/86

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0339
Datum uitspraak: 16-06-2011
Datum publicatie: 20-06-2011
Zaaknummer(s): 2009/86
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde zou kat van klaagster onnodig en zonder toestemming hebben geëuthanaseerd. Gebleken is echter dat een collega deze handeling heeft uitgevoerd, zodat beklaagde hiervoor niet tuchtrechtelijk kan worden aangesproken. Beklaagde was wel betrokken bij een voorafgaand consult, maar naar het oordeel van het college is niet vast komen staan dat hij daarbij veterinair onjuist heeft gehandeld. Ongegrond.  

X,   klaagster

tegen

Y   te A ,   b eklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek, een brief van klaagster na repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 mei 2011. Alleen beklaagde is verschenen.

2. DE KLACHT

Het door klaagster ingediende (handgeschreven) klaagschrift is erg breedvoerig en qua inhoud niet steeds even helder. Uit de veelheid aan opgeschreven woorden heeft het college getracht te destilleren wat de klacht jegens beklaagde naar de kern genomen inhoudt. Het college heeft het klaagschrift aldus begrepen dat beklaagde wordt verweten:

- dat hij op 11 juli 2009 ten aanzien van de kat van klaagster geen adequate diergeneeskundige zorg heeft verleend;

- dat de kat op 13 juli 2009 onnodig, zonder toestemming en tegen de wil van klaagster is geëuthanaseerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de Perzische kat van klaagster met de naam XXXXXX, geboren 6 augustus 1998.

3.2. De kat is bij de praktijk van beklaagde onder behandeling geweest vanaf 15 mei 2009. Op die dag heeft een consult plaatsgevonden in verband met oogklachten (staar). Er is oogmedicatie voorgeschreven en een afspraak gemaakt voor een gebitsreiniging.

3.3. Bij een consult op 3 juni 2009, dat in beginsel plaatsvond in het kader van de oogklachten die de kat had, is bloedonderzoek verricht. Daaruit bleken de lever- en nierwaarden verhoogd en de albumine- en lymfocytenwaarden verlaagd. Er is Fortekor voorgeschreven in verband met de geconstateerde matige nierfunctie.

3.4. Op 11 juli 2009 heeft klaagster beklaagde geconsulteerd, omdat de kat al enkele dagen niet had gegeten. De lezingen lopen uiteen over de vraag wat er op die dag precies aan onderzoek en behandeling is gedaan. Beklaagde stelt dat de kat is onderzocht en symptomatisch is behandeld en dat hij euthanasie ter sprake heeft gebracht. Klaagster stelt dat er nauwelijks onderzoek heeft plaatsgevonden, dat de kat niet is behandeld en dat alleen is gezegd na het weekend terug te komen als de situatie niet zou verbeteren. In ieder geval is de kat na dit consult met klaagster mee naar huis gegaan.

3.5. Op 13 juli 2009 is klaagster op de praktijk teruggekomen, waarbij de kat onderkoeld bleek te zijn en in eerste instantie aan een infuus en op een warmtemat is gelegd. De kat is, naar het college uit de stukken heeft begrepen later op de dag, door een waarnemend collega van beklaagde geëuthanaseerd.

4.HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt geldt dat een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. In de onderhavige zaak is gebleken dat het niet beklaagde is geweest die de kat heeft geëuthanaseerd, maar dat deze feitelijk door een waarnemend collega van beklaagde is uitgevoerd. Nu beklaagde niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het veterinair handelen van zijn collega en ook niet is gebleken dat deze in zijn opdracht heeft gehandeld, kan beklaagde in tuchtrechtelijk zin niet terzake de euthanasie worden aangesproken. Dit klachtonderdeel kan dus niet slagen.

5.3. Met betrekking tot het consult van 11 juli 2009 heeft klaagster gesteld dat de kat niet naar behoren is onderzocht en niet is behandeld. Het college overweegt dat de kat bij dit consult werd aangeboden omdat ze al enkele dagen niet had gegeten en thuis steeds wegkroop. Voldoende aannemelijk is dan ook dat de kat, die van nature al erg weinig woog (naar het college heeft begrepen circa 2,5 kilogram), bij het consult verzwakt en sterk vermagerd oogde. Het college heeft verder geen aanleiding te twijfelen aan de stelling van beklaagde dat hij middels palpatie heeft vastgesteld dat de nieren erg pijnlijk bleken, dat hij heeft gemeten dat de kat koorts (39,5) had en dat hij heeft kunnen zien en horen dat er sprake was van ernstige dyspneu, waarbij wordt aangetekend dat blijkens de eigen stellingen van klaagster haar kat ook de volgende dag bij haar thuis benauwd en aan het hijgen was. Voorts was het niet de eerste keer dat beklaagde de kat zag en was bij eerdere consulten op 15 mei 2009 en 3 juni 2009 reeds geconcludeerd dat de nieren niet goed functioneerden, waarvoor ook medicatie is voorgeschreven. Gelet op dit alles heeft beklaagde naar het oordeel van het college in redelijkheid kunnen concluderen dat de kat erg ziek was, ook al is er bij die constatering mogelijk geen stethoscoop aan te pas gekomen. Nu er voorts nog röntgenonderzoek heeft plaatsgevonden, deelt het college niet de opvatting van klaagster dat beklaagde bij het bewuste consult met betrekking tot het onderzoek van de kat tekort zou zijn geschoten.

5.4. Hiernaast heeft beklaagde in een nader verslag en ter zitting uiteen gezet dat er bij het eerste consult op 15 mei 2009 sprake was van ernstige herpes, staar, bloeding fundus en voorste oogkamer, keratitis punctata (spikkels op het hoornvlies) en knobbelige nieren en dat hij de kat al vanaf dat consult verdacht van het Coronavirus, welk virus alleen symptomatisch kan worden behandeld. Beklaagde stelt dat hij gelet op deze verdenking op 11 juli 2009 een röntgenonderzoek heeft verricht en dat het feit dat daarbij op zichzelf geen aanwijzingen voor Coronaleasies werden gevonden, nog niet betekende dat het virus kon worden uitgesloten. In de diergeneeskunde is algemeen aanvaard dat er een behandeling wordt ingezet op basis van een waarschijnlijkheidsdiagnose en het college acht gelet op de beschreven symptomen verdedigbaar dat beklaagde kennelijk het Coronavirus in zijn differentiaaldiagnose had staan. Voorts is voldoende vast komen staan, zoals op de patiëntenkaart ook is aangetekend, dat er daadwerkelijk een symptomatische behandeling heeft plaatsgevonden en dat de kat bij het consult aan een infuus is gelegd en pijnstillende medicatie en antibiotica (Rimadyl en Convenia) toegediend heeft gekregen. Gelet hierop en mede gelet op het feit dat klaagster zelf stelt dat is afgesproken dat na het weekend contact mocht worden opgenomen als de situatie niet zou verbeteren, acht het college onvoldoende verwijtbaar dat de kat, die door de symptomatisch behandeling enigszins was opgeknapt, na het consult met klaagster mee naar huis is gegeven.

5.5. Voor zover beklaagde bij het consult van 11 juli 2009 zou hebben geadviseerd tot euthanasie, hetgeen door beklaagde wordt beweerd maar door klaagster wordt betwist, geldt dat het daartoe op dat moment niet is gekomen, daargelaten dat het college er voldoende van overtuigd is geraakt dat de kat bij dit consult reeds in een zodanige zorgelijke klinische conditie verkeerde dat euthanasie een reële optie betrof, omdat er in redelijkheid geen vooruitzicht op verbetering bestond en te verwachten viel. In ieder geval heeft het college te weinig reden om te oordelen dat beklaagde bij het consult op 11 juli 2009 te kort is geschoten in de zorg die hij jegens de kat van klaagster had behoren te betrachten of dat hij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.6. Ten slotte wordt overwogen dat beklaagde stellig heeft tegengesproken dat hij röntgenfoto’s zou hebben achtergehouden en dat deze door klaagster geuite beschuldiging niet bewezen kan worden geacht. Voor zover beklaagde nog andere verwijten worden gemaakt, zijn deze naar het oordeel van het college te onbepaald en niet specifiek genoeg geformuleerd om in behandeling te kunnen worden genomen althans zijn in het klaagschrift slechts verwijten te ontdekken die betrekking hebben op de wijze waarop er door beklaagde is gecommuniceerd. Hoewel het college niet uitsluit dat beklaagde bij het bewuste consult tegen klaagster niet erg spraakzaam is geweest, blijkt uit haar eigen stellingen en heeft beklaagde ter zitting nog verklaard dat hij in ieder geval ten aanzien van de zorgelijke klinische gesteldheid van de kat en de slechte prognose erg duidelijk is geweest. Hierbij komt dat klachten over de wijze waarop eigenaren van dieren door een dierenarts worden bejegend buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en dat daarover niet worden geklaagd. Bijzondere omstandigheden om van deze regel af te wijken zijn niet gebleken.

5.7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen