ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0334 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/17 2010/18 2010/19

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0334
Datum uitspraak: 31-05-2011
Datum publicatie: 10-06-2011
Zaaknummer(s):
  • 2010/17
  • 2010/18
  • 2010/19
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagden wordt verweten dat zij ten aanzien van een bult c.q. melkkliercyste bij de hond van klager te lang hebben gewacht en hebben nagelaten een punctie uit te voeren of tijdig operatief in te grijpen. Ongegrond.

X, klager

tegen

Y.1, beklaagde sub 1,

Y.2, beklaagde sub 2,

Y.3, beklaagde sub 3,

hierna tezamen te noemen:            beklaagden

(praktijkhoudend te A)

1. DE PROCEDURE

Klager heeft tegen iedere beklaagde afzonderlijk een klacht ingediend. Beklaagden hebben ieder voor zich verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben en gelet op de onderlinge samenhang heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die op 21 april 2011 plaatsvond. Klager is bij die gelegenheid niet verschenen. Aan de zijde van beklaagden zijn beklaagde sub 1 en sub 2 verschenen.

2. DE KLACHTEN

De klachten komen er samengevat op neer dat beklaagden nalatig hebben gehandeld met betrekking tot de zieke hond van klager. In het hierna volgende zal nog uiteen worden gezet wat klager iedere beklaagde hiernaast afzonderlijk verwijt.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Labrador Retriever met de naam XXX, geboren 23 september 2004.

3.2. Bij een consult op 10 december 2007 heeft beklaagde sub 2 de hond onderzocht in verband met een bult c.q. zwelling in de buikstreek van circa 2,5 cm groot, mogelijk een melkkliercyste. Afgesproken werd om te bezien hoe de bult zich zou gaan ontwikkelen en verder is besproken dat over drie maanden een sterilisatie zou worden verricht.

3.3. Bij een consult op 7 januari 2008 heeft beklaagde sub 2 geconstateerd dat de bult c.q. zwelling groter was geworden. Middels het puncteren van de bult werd vocht afgenomen, dat melk bleek te zijn. Ook bij dit consult werd besloten de situatie nog even aan te zien.

3.4. Op 10 februari 2008 heeft beklaagde sub 3 tijdens een weekendconsult geconcludeerd dat de hond schijnzwanger was en dat de bult een melkkliercyste betrof die ontstoken (rood en warm) was. Er is een antibioticumkuur (Clavubactin) voorgeschreven en geadviseerd de cyste operatief te verwijderen, tegelijkertijd met een sterilisatie.

3.5. Op 11 februari 2008 heeft klager althans diens echtgenote zich telefonisch tot de praktijk van beklaagden gewend met de mededeling dat de zwelling groter was geworden en de hond er last van had, waarna een afspraak voor sterilisatie en het chirurgisch verwijderen van de bult is gemaakt voor de volgende dag.

3.6. Die volgende dag, op 12 februari 2008, is de hond voor de operatie naar de praktijk gebracht, waar beklaagde sub 1 echter heeft besloten om de operatie uit te stellen.

3.7. Op 18 februari 2008 heeft klager met zijn hond een andere dierenarts geconsulteerd. Blijkens de patiëntkaart heeft die dag een punctie plaatsgevonden en heeft de hond medicatie voorgeschreven gekregen (clavaseptin). Een dag later is de hond door de opvolgend dierenarts gesteriliseerd en is de melkcyste chirurgisch verwijderd.

3.8. Nadien is tussen partijen onenigheid ontstaan over de betaling van een nog openstaande factuur voor het weekendconsult op 10 februari 2008 en de bij dat consult voorgeschreven antibioticumkuur, die klager niet wilde voldoen omdat er in zijn ogen wanprestatie was geleverd. Uit de stukken is gebleken dat deze factuur inmiddels –onder protest- is voldaan.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In geding is of beklaagden te kort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen

hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager.

a. Ten aanzien van beklaagde sub 1 (zaaknummer 2010/17)

5.2. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde sub 1 veterinair niet onjuist gehandeld door de operatie op 12 februari 2008 uit te stellen. Het college kan hem zeer wel volgen in zijn redenering dat het op een later tijdstip uitvoeren van de operatie verstandiger zou zijn, nu het maken van een snede in het geïnfecteerde gebied rondom de bult c.q. zwelling het risico meebracht van melkbesmetting van de operatiewond.

5.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts naar voren gekomen dat beklaagde sub 1 op de dag dat de operatie zou plaatsvinden heeft geoordeeld dat de zwelling al minder actief en kleiner was geworden. Beklaagde sub 1 heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat de hond absoluut niet ziek was, dat hij ook geen pijnstilling of andere medicatie heeft meegegeven en dat ook de eigenaar bij het consult zou hebben aangegeven dat de zwelling kleiner was geworden. Hiertegenover heeft klager naar het oordeel van het college onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat de hond op 12 februari 2008 zodanig ernstig ziek was dat medisch ingrijpen geen uitstel kon dulden. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat klager zich eerst weer op 18 februari 2008 tot een opvolgend dierenarts gewend, alwaar nog een dag met opereren is gewacht. Overigens heeft de opvolgend dierenarts op de dag van de operatie aldaar, 19 februari 2008, ook de periodieke vaccinaties toegediend, hetgeen er niet op duidt dat er sprake was is geweest van een hond die in een levensbedreigende situatie heeft verkeerd.

5.4. Dat beklaagde sub 1 na de beslissing om de operatie uit te stellen geen vervolgafspraak heeft gemaakt of de hond niet direct heeft door gestuurd naar een gespecialiseerde kliniek, acht het college in de gegeven omstandigheden evenmin verwijtbaar. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat de beslissing om de operatie uit te stellen in overleg met klager is genomen. Hiernaast heeft klager niet aannemelijk weten te maken dat er sprake was van een spoedeisende situatie en valt te begrijpen dat beklaagde sub 1 wilde afwachten hoe de bult zich zou gaan ontwikkelen, nu hij zelf had geconstateerd dat deze al minder actief en kleiner aan het worden was, wellicht als effect van de door zijn collega, beklaagde sub 3, twee dagen eerder voorgeschreven antibioticumkuur. Beklaagde sub 1 heeft ter zitting overigens nog aangevoerd dat hij tegen klager heeft gezegd dat contact moest worden opgenomen als de bult niet zou slinken. Ten slotte is gesteld noch gebleken is dat klager om het vastleggen van vervolgafspraak of doorverwijzing heeft gevraagd of dat beklaagde sub 1 daartoe niet bereid zou zijn geweest. Op grond van het voorgaande ziet het college te weinig aanleiding om te oordelen dat de beklaagde sub 1 tuchtrechtelijke verwijtbaar heeft gehandeld, zodat de klacht tegen hem ongegrond wordt geacht.

b. Ten aanzien van beklaagde sub 2 (zaaknummer 2010/18)

5.5. Voor zover beklaagde sub 2 wordt verweten dat hij een eerder aan klager door beklaagde sub 3 gedane toezegging met betrekking tot een factuur teniet heeft gedaan en een incassobureau heeft ingeschakeld, geldt dat naar vaste jurisprudentie klachten over de (hoogte van de) rekening van een dierenarts buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en dat daarover niet kan worden geklaagd. De verwijten omtrent het niet nakomen van geldelijke afspraken en de miscommunicatie daarover kunnen dan ook niet in behandeling worden genomen.

5.6. Met betrekking tot het verwijt dat beklaagde sub 2 ten aanzien van de zwelling een onjuiste diagnose heeft gesteld en veterinair onjuist heeft gehandeld, stelt het college allereerst vast dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de betrokkenheid van beklaagde sub 2 bij de behandeling van de hond beperkt is gebleven tot de consulten op 10 december 2007 respectievelijk 7 januari 2008.

5.7. Op de patiëntenkaart wordt ten aanzien van het consult op 10 december 2007 vermeld dat er sprake is van een knobbel van ongeveer 2.5 cm, wordt tevens vermeld dat de hond 3 weken eerder loops was geweest en wordt het advies gegeven om af te wachten hoe de zwelling zich zou ontwikkelen en over 3 maanden een sterilisatie te verrichten. Naar het oordeel van het college valt niet in te zien in welke opzicht dit advies onjuist zou zijn geweest. Evenmin is er reden om te veronderstellen dat beklaagde sub 2 een onjuiste diagnose zou hebben gesteld, nu blijkens de eigen stellingen van klager in zijn klaagschrift bij dit consult reeds over een melkkliercyste is gesproken.

5.8. Ter zake van het consult op 7 januari 2008 wordt op de patiëntkaart vermeld dat de bult iets is gegroeid en dat een punctie is uitgevoerd, waarbij er pure melk uit de bult kwam. Nu beklaagde sub 2 onbestreden heeft gesteld dat er op dat moment nog geen sprake was van een pijnlijke en ontstoken melkkliercyste en ook anderszins niet is gebleken van symptomen die noopten tot direct ingrijpen, acht het college verdedigbaar en tuchtrechtelijk onvoldoende verwijtbaar dat beklaagde sub 2 ook toen heeft besloten de situatie nog even aan te zien. Een en ander betekent dat ook de klacht tegen beklaagde sub 2 ongegrond wordt verklaard.

c. Ten aanzien van beklaagde sub 3 (zaaknummer 2010/19)

5.9. Voor zover beklaagde sub 3 wordt verweten dat zij mondelinge afspraken met de echtgenote van klager niet zou zijn nagekomen en zich klantonvriendelijk c.q. niet professioneel zou hebben opgesteld, geldt dat naar vaste jurisprudentie van het college alleen over een diergeneeskundige behandeling kan worden geklaagd en dat klachten over de communicatie c.q. bejegening van een diereigenaar door een dierenarts in beginsel buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen. Deze verwijten kunnen dan ook niet in behandeling worden genomen.

5.10. Ten aanzien van het verwijt dat beklaagde sub 3 haar advies tot opereren niet zou hebben afgestemd met beklaagde sub 1, overweegt het college als het volgende. Blijkens de stukken heeft beklaagde sub 3 bij het consult op 10 februari 2008 vastgesteld dat de hond schijnzwanger was en een ontstoken melkkliercyste had, die warm en pijnlijk aanvoelde. Het college acht verdedigbaar en veterinair niet onjuist dat zij er voor heeft gekozen eerst een antibioticumkuur (Clavubactin, 30 tabletten) voor te schrijven om de infectie te bestrijden en de weefselconditie te verbeteren. Verder heeft beklaagde sub 3 voldoende aannemelijk gemaakt dat zij heeft geadviseerd tot een sterilisatie en het verwijderen van de cyste op termijn. Niet valt in te zien waarom zij een operatie, waarvan nog niet bekend was of en wanneer deze zou plaatsvinden, op dat moment reeds had moeten afstemmen met beklaagde sub 1.

5.11. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet duidelijk geworden welke dierenarts op 11 februari 2008 telefonisch met klager –en kennelijk op diens verzoek, omdat hij vond dat de hond van de voorgeschreven antibiotica niet voldoende opknapte - een afspraak voor een operatie heeft gemaakt voor de volgende dag. Voor zover dit beklaagde sub 3 al zou zijn geweest, stond het beklaagde sub 1 vrij om een dag later, op 12 februari 2008, toch te adviseren om (nog) geen operatie uit te voeren, omdat dit in zijn visie te risicovol was. Beklaagde sub 1 had als chirurg een eigen verantwoordelijkheid in deze en het feit dat hij tot een voor klager teleurstellend advies kwam, betekent nog niet dat er een dag eerder geen afspraak voor een operatie had mogen worden gemaakt, waarbij komt dat er blijkens de stukken kennelijk sprake is geweest van een zwelling die qua grootte en roodheid fluctueerde en die er per dag dus anders kon uitzien.

5.12. Ten aanzien van het verwijt dat beklaagde sub 3 heeft nagelaten de druk en zwelling te verlichten, is bij gebrek aan bewijs niet komen vast te staan dat er bij het consult op 10 februari 2008 sprake was van een zodanig pijnlijke of anderszins last bezorgende zwelling dat verlichting daarvan middels een punctie geboden was. Hiernaast kan ook het puncteren van een geïnfecteerd gebied risicovol zijn, zodat het college ook om die reden te weinig aanleiding ziet beklaagde sub 3 te verwijten dat zij daartoe niet is overgegaan. Het enkele feit dat de opvolgend dierenarts deze handeling enkele dagen later wel heeft uitgevoerd leidt niet tot een andere conclusie. Op grond van het voorgaande acht het college ook de klacht tegen beklaagde sub 3 ongegrond.

Ten slotte

5.13. Het college heeft beklaagde sub 1 en sub 2 ter zitting geconfronteerd met het feit dat de verslaglegging op de patiëntenkaart te summier is geweest en voor verbetering vatbaar is. Zeker als er meerdere dierenartsen bij de behandeling van een dier betrokken zijn, moet een collega terug kunnen grijpen op een patiëntenkaart, die qua informatie over de diagnose, behandeling en gemaakte afspraken volledig en voldoende duidelijk is. Ter zitting is van de zijde van beklaagden aangegeven dat er inmiddels verbeteringen in de bedrijfsvoering zijn doorgevoerd ten aanzien van de verslaglegging van patiëntgegevens. Gelet hierop en nu over de verslaglegging als zodanig niet is geklaagd, behoeft hieraan geen tuchtrechtelijk gevolg te worden verbonden.

5.14. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

In de zaken met de nummers 2010/17, 2010/18 en 2010/19:

verklaart de klachten, voor zover deze op het diergeneeskundig handelen van beklaagden betrekking hebben, ongegrond;

stelt vast dat de overige klachtonderdelen niet in behandeling kunnen worden genomen.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils, drs. J.G. Neuteboom en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken op 31 mei 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen