ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0333 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/13 2010/14

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0333
Datum uitspraak: 31-05-2011
Datum publicatie: 10-06-2011
Zaaknummer(s):
  • 2010/13
  • 2010/14
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond van klaagster verdacht van diafragmatica pericardio peritoneale. Beklaagden wordt verweten dat zij te weinig spoed hebben betracht bij het stellen van de diagnose en het inzetten van een behandeltraject. Ook wordt hen verweten dat zij de hond in het weekend mee naar huis hebben gegeven zonder instructie. Klacht ongegrond.

X,   klaagster

tegen

Y.1 ,  beklaagde sub 1 (zaaknr. 2010/13);

Y.2,   beklaagde sub 2 (zaaknr. 2010/14); hierna tezamen te noemen: beklaagden

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Gelet op de onderlinge samenhang tussen de zaken is besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die op 24 maart 2011 heeft plaatsgevonden. Alle partijen waren aanwezig, tezamen met hun gemachtigden. Aan de zijde van klaagster was dat mr. Z en aan de zijde van beklaagden mr. W.

1.2. Ter zitting is besloten de zaak aan te houden en een extra schriftelijke ronde in te lassen, teneinde beklaagden in de gelegenheid te stellen de in deze kwestie met de radioloog per e-mail gevoerde correspondentie in het geding te brengen. Namens klaagster is hierop nog gereageerd.

2. DE KLACHT

De klacht houdt dat beklaagden tekort zijn geschoten in de zorgverlening jegens de hond van klaagster. Meer in het bijzonder wordt hen verweten dat:

a. er niet tijdig een röntgenfoto is gemaakt;

b. de hond op zaterdag 14 augustus 2009 in slechte conditie mee naar huis is gegeven;

c. er niet adequaat is gereageerd op informatie die door de dierenarts van de fokker van de hond is verstrekt;

d. er onjuiste informatie op de patiëntenkaart staat vermeld.

3. DE FEITEN

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Bobtail (reu) met de naam XXXX, geboren 18 mei 2009.

3.2. Op 13 augustus 2009 heeft klaagster de praktijk van beklaagden geconsulteerd omdat XXXX braakklachten en diarree had en lusteloos was. Overigens was klaagster op dat moment nog slechts enkele weken eigenaresse van de hond.

3.3. Beklaagde sub 2 heeft de hond onderzocht en naast de door klaagster gemelde klachten onder meer ook een verhoogde polsslag geconstateerd. De hond heeft medicatie (Primperid) toegediend gekregen, is aan een infuus gelegd en ter observatie c.q. monitoring opgenomen voor de nacht. Die avond is er vanuit de praktijk telefonisch aan klaagster om toestemming gevraagd voor het maken van een röntgenfoto. Klaagster heeft daar op dat moment vanaf gezien. Later die avond heeft beklaagde sub 2 besloten toch een röntgenfoto te maken, hetgeen echter niet lukte omdat de apparatuur niet functioneerde en heeft zij vervolgens een ECG (hartfilmpje) gemaakt, waaruit geen afwijkingen naar voren kwamen.

3.4. De volgende ochtend heeft beklaagde sub 1 vastgesteld dat de hond nog steeds een verhoogde polsslag had alsmede een versnelde ademhaling en is aan klaagster telefonisch opnieuw voorgesteld een röntgenfoto te maken. Klaagster heeft hiermee ingestemd.

3.5. Op de gemaakte röntgenfoto was een sterk vergrote hartschaduw zichtbaar alsmede leverde deze aanwijzingen op voor een hernia diafragmatica pericardio peritoneale. Klaagster is hierover telefonisch geïnformeerd en haar is verteld dat de foto was verstuurd naar een radioloog, ter bevestiging van de gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose, alsook om de juiste vervolgbehandeling te kunnen bepalen. In de loop van die dag is beklaagde sub 2 telefonisch benaderd door de dierenarts van de fokker van de hond.

3.6. Die avond omstreeks 19:00 uur is de hond door een collega van beklaagde aan klaagster –met medicatie- mee naar huis gegeven. Voor die tijd is nog met klaagster gesproken over een eventuele operatie, waarbij van de zijde van beklaagden is aangegeven dat zij voorstanders waren van een operatie door een gespecialiseerd chirurg.

3.7. Omdat de situatie na thuiskomst verslechterde heeft klaagster contact opgenomen met de genoemde dierenarts van de fokker van de hond, met wie zij een afspraak heeft gemaakt voor de volgende ochtend (zaterdag 15 augustus 2009). Deze dierenarts heeft de door beklaagden gemaakte en door klaagster meegebrachte röntgenfoto(’s) beoordeeld en de hond vervolgens terzake van de hernia geopereerd. Nadat de hond aanvankelijk opknapte, kwam er na enige dagen een terugval en ontstond een complicatie (invaginatie), waarna de hond op 17 augustus 2009 opnieuw is geopereerd. Vervolgens ontstonden weer andere complicaties, zodanig ernstig dat de hond is overleden.

4.HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp werd ingeroepen.

Ten aanzien van het verwijt dat op 13 augustus 2009 niet direct een röntgenfoto is gemaakt (klachtonderdeel a).

5.2. Het college stelt voorop dat niet in geschil is dat er die donderdagavond 13 augustus 2009 vanuit de praktijk telefonisch aan klaagster is voorgesteld om een röntgenfoto te maken, hetgeen begrijpelijk was en in dit geval voor de hand lag, in aanmerking genomen dat de hond naast braakklachten en diarree ook een afwijkende hoge polsslag en versnelde ademhaling had, waarvoor niet direct een verklaring kon worden gegeven.

5.3. Klaagster stelt dat zij tijdens het telefoongesprek de noodzaak en de kosten van een röntgenfoto ter sprake heeft gebracht en dat haar is verteld dat er geen strikte noodzaak was, waarna in overleg van nader röntgenonderzoek is afgezien. Beklaagde sub 2 heeft daarentegen gesteld dat klaagster vooraf de garantie wilde dat er een afwijking op de foto te zien zou zijn, dat die niet kon worden gegeven en dat klaagster vervolgens het nut van het maken van een röntgenfoto in twijfel trok en daarvan heeft afgezien.

5.4. Gelet op de tegenstrijdige lezingen kunnen de feiten op dit punt niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Niet ten nadele van beklaagde sub 2 pleit overigens dat zij later op de avond op eigen initiatief nog een röntgenfoto heeft trachten te maken. Verder is uit het verhandelde ter zitting naar voren gekomen dat klaagster er zelf in eerste instantie vanuit ging dat er sprake was van een virale infectie, die volgens de fokker ook onder andere pups uit hetzelfde nest had geheerst en die met een medicamenteuze behandeling was verholpen, hetgeen klaagster die avond aan beklaagde sub 2 heeft doorgegeven. In ieder geval is naar het oordeel van het college bij gebrek aan bewijs niet voldoende vast komen staan dat er door toedoen van beklaagde sub 2 die avond geen röntgenfoto is gemaakt. Op grond hiervan wordt klachtonderdeel a verworpen.

Ten aanzien van het verwijt dat er niet adequaat is gereageerd op informatie van de dierenarts van de fokker van de hond (klachtonderdeel c) .                                                                                                                                                                                                                                                                                                                      

5.5. De bedoelde dierenarts heeft in de loop van vrijdag 14 augustus 2009, kennelijk nadat hij door klaagster althans de fokker van de hond over de ontstane situatie was ingelicht, met beklaagde sub 2 telefonisch contact gehad. Hoe dit gesprek precies is verlopen is niet geheel helder geworden. Klaagster en deze dierenarts stellen dat er uitdrukkelijk tot spoed is gemaand. Beklaagde sub 2 stelt daartegenover dat in eerste instantie slechts informatie over de gesteldheid van de hond is uitgewisseld. Volgens beklaagde sub 2 heeft deze dierenarts zich tijdens het gesprek aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de vermoede diagnose niet juist kon zijn, is hij daar later in het gesprek op terug gekomen en heeft hij vervolgens aangegeven dat hij de operatie zelf kon verrichten, zonder dat hij daarbij nadrukkelijk op spoed heeft aangedrongen. Behalve dat er dus ook op dit punt tegenspraak bestaat, stelt het college vast dat de betreffende dierenarts op het moment dat het telefoongesprek werd gevoerd (nog) niet beschikte over de gemaakte röntgenfoto(’s) en dat tussen klaagster en hem in de avond van 14 augustus 2009 telefonisch contact is geweest, waarna is besloten een afspraak te maken voor de volgende ochtend.

5.6. Het college acht verder verdedigbaar dat beklaagden het oordeel van de radioloog met betrekking tot de gemaakte röntgenfoto(s) wilden afwachten, niet alleen om de gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose bevestigd te zien, maar ook om, zoals zij hebben aangevoerd, te achterhalen of zij de operatie ter zake deze zeldzame aandoening zelf zouden kunnen verrichten en welke complicaties bij het sluiten van het defect in het diafragma te verwachten vielen. Beklaagden hebben verder gesteld dat er geen sprake was van heftige klinische verschijnselen of een levensbedreigende situatie en dat zij zelf geen ileusbeeld op de röntgenfoto’s konden waarnemen. Gelet op het voorgaande ziet het college onvoldoende reden om beklaagde sub 2 te verwijten dat het plan van aanpak naar aanleiding van het telefoongesprek met de betreffende dierenarts niet is gewijzigd. Klachtonderdeel c faalt.

Ten aanzien van het verwijt dat de hond op 14 augustus 2009 ten onrechte mee naar huis is gegeven (klachtonderdeel b).

5.7. Op de röntgenfoto die op 14 augustus 2009 is gemaakt bleek een vergrote hartschaduw zichtbaar, alsmede gasvorming en darmstructuren die in het pericard (hartzakje) leken te zitten. Bij de stukken bevindt zich een afschrift van een e-mailbericht van die avond van 21:19 uur, waarin deze radioloog aan beklaagde sub 1 met zoveel woorden meldt dat de röntgenbeelden passen bij de gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose.

5.8. Het college overweegt dat een hernia diafragmatica pericardio peritoneale een zeldzame aangeboren aandoening betreft, die niet altijd gepaard hoeft te gaan met klinische klachten. Bij deze afwijking, die nog al eens bij toeval wordt ontdekt, is sprake van een open verbinding tussen de buikholte en de holte rondom het hart, doordat het middenrif en hartzakje zich niet goed hebben gesloten, waardoor ingewanden c.q. darmgedeelten in het hartzakje terecht kunnen komen en voor een ademhalings- en maagdarmproblemen kunnen zorgen. Omdat de aandoening niet per definitie voor gezondheidsproblemen hoeft te zorgen -ook deze hond liep hier kennelijk al sinds zijn geboorte mee rond-, behoeft deze alleen met spoed te worden behandeld als de klinische toestand van het dier daartoe aanleiding geeft en er sprake is van een darmafsluiting (ileus). In het na de mondelinge behandeling nog in het geding is gebrachte e-mailbericht van 28 augustus 2009 van de radioloog wordt gemeld dat op de röntgenfoto geen inklemming zichtbaar was. In een ander e-mailbericht van deze radioloog van 29 maart 2011, derhalve geschreven na de mondelinge behandeling in deze zaak en kennelijk na het opnieuw beoordelen van de destijds gemaakte röntgenfoto(’s), wordt weer geconcludeerd dat er op basis van de foto’s niet met zekerheid kan worden vastgesteld of er sprake is geweest van ileus.

5.9. Wat er van de inhoud van de overgelegde van de radioloog afkomstige e-mailberichten ook zij, feit blijft dat beklaagden op het moment dat de hond die avond mee naar huis werd gegeven nog geen bericht van hem hadden ontvangen. De vraag is dan of beklaagden veterinair verantwoord hebben gehandeld door de hond die avond toch mee naar huis te geven, welke beslissing in gezamenlijkheid met nog een derde dierenarts is genomen.

5.10. Beklaagden hebben in dat kader gesteld dat de hond stabiel was, dat het dier kwispelde, dronk en iedere twee uur had gegeten en dat met name is meegewogen dat de hond die dag niet meer had gebraakt, hetgeen klaagster –in tegenstelling tot hetgeen zij in de stukken heeft gesteld- ter zitting heeft beaamd, met dien verstande dat door haar is opgemerkt dat de hond direct na thuiskomst weer is gaan braken. Beklaagden hebben tevens aangevoerd dat de hond alleen nog diarree had, dat er het verdere weekend op de praktijk geen toezicht aanwezig was, dat klaagster althans haar echtgenoot uitdrukkelijk op de risico’s is gewezen en dat de instructie is mee gegeven om contact met de spoeddienst op te nemen als de situatie zou verslechteren en de hond weer zou gaan braken.

5.11. Klaagster heeft hiertegenover weliswaar gesteld dat de hond er slecht aan toe was en dat haar echtgenoot, die de hond heeft opgehaald, geen enkele instructie heeft gekregen, echter die stellingen worden door het college als niet voldoende onderbouwd gepasseerd. Het college neemt in dit kader tevens in aanmerking dat op de patiëntenkaart is genoteerd dat er instructies zijn gegeven en dat uit de stukken blijkt dat er ook een cd met röntgenfoto’s aan de echtgenoot van klaagster is meegegeven, naar mag worden aangenomen voor het geval een andere dierenarts zou moeten worden ingeschakeld. Gelet hierop en bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel houdt het college het er dan ook voor dat de bedoelde –en overigens gangbare- instructie aan de echtgenoot van klaagster is gegeven.

5.12. Onder de genoemde omstandigheden, te weten een hond die in een stabiele conditie verkeerde en niet meer had gebraakt, en er van uitgaande dat er thuis toezicht was en dat de instructie is gegeven om bij verslechtering contact met de spoeddienst op te nemen, hebben beklaagden naar het oordeel van het college in redelijkheid tot hun beslissing kunnen komen de hond die avond mee naar huis te geven. Dat de hond na thuiskomst kennelijk opnieuw ziek is geworden en is gaan braken leidt niet tot een ander oordeel. Vanaf die tijd is de hond overigens aan de behandeling door beklaagden onttrokken. Op grond van het vorenstaande wordt ook klachtonderdeel b verworpen.

Ten aanzien van het verwijt dat op de patiëntenkaart onjuiste informatie zou zijn genoteerd (klachtonderdeel d).

5.13. Kennelijk doelt klaagster hier op de vermelding dat zij op 13 augustus 2009 om financiële redenen van het maken van een röntgenfoto heeft afgezien en op de vermelding dat bij het mee naar huis geven van de hond de risico’s zijn besproken en instructies zijn gegeven. Nu klaagster echter onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de bedoelde vermeldingen niet overeenstemmen met wat er werkelijk heeft plaatsgevonden, stuit ook klachtonderdeel d af op gebrek aan bewijs.

De eindconclusie

5.14. Op grond van het voorgaande is niet althans onvoldoende vast komen staan dat beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij jegens de hond van klaagster dienden te betrachten, of dat zij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

In de zaken met de nummers 2010/13 en 2010/14;

verklaart de klachten ongegrond;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr.  G.J. van Muijen