ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0332 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/28

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0332
Datum uitspraak: 31-05-2011
Datum publicatie: 08-06-2011
Zaaknummer(s): 2010/28
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde zou sterilisatie bij kat niet goed hebben uitgevoerd. Het enkele feit dat er restovarium is achtergebleven hoeft nog niet direct te betekenen dat er tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Doorslaggevend acht het college of beklaagde adequaat heeft gereageerd toen dat de kat opnieuw krols leek te zijn. Er vanuit gaande dat door beklaagde is voorgesteld een progesteronbepaling te verrichten, wordt de klacht ongegrond verklaard.

X , klaagster

tegen

Y , beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 april 2011. Van partijen is alleen klaagster verschenen, tezamen met haar partner.

2. DE KLACHT

De klacht heeft betrekking op de bij de kat van klaagster door beklaagde uitgevoerde sterilisatie en op de door haar verleende nazorg.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Exotic Shorthair met de naam XXXXX, geboren 1 februari 2009. De kat verbleef bij de moeder van klaagster.

3.2. Op 24 november 2009 is de kat door beklaagde gesteriliseerd. Op 1 december 2009 zijn de hechtingen verwijderd. In verband met de vaststelling van een lichte gingivitis heeft beklaagde bij dit consult een antibioticumkuur (Clavubactin) voorgeschreven.

3.3. Bij een consult op 21 december 2009 werd door beklaagde bij de kat vaginitis geconstateerd, waarvoor opnieuw een antibioticumkuur is voorgeschreven (Clavubactin gedurende 10 dagen).

3.4. Op 23 december 2009 hebben klaagster en haar moeder het spreekuur van beklaagde bezocht, naar het college heeft begrepen zonder kat. Daarbij is door klaagster aangegeven dat de kat nog erg veel miauwde en weer krols leek en is door haar tevens een hersteloperatie ter sprake gebracht. De lezingen lopen uiteen waar het gaat om de vraag hoe beklaagde hierop heeft gereageerd. Volgens klaagster zou beklaagde stellig hebben beweerd dat de operatie juist was uitgevoerd en heeft zij met dezelfde stelligheid een hersteloperatie geweigerd. Beklaagde heeft daartegenover gesteld dat zij heeft aangegeven dat het haar zeer onwaarschijnlijk voorkwam dat er een ovariumrest was achtergebleven en dat een hersteloperatie op dat moment niet de juiste aanpak was, enerzijds omdat de kat nog een antibioticumkuur onderging en anderzijds omdat een bloedonderzoek met progesteron-bepaling de meest aangewezen weg was om meer zekerheid te krijgen over de vermeende krolsheid, welk onderzoek in verband met de kerstdagen niet meteen kon worden uitgevoerd. Vast staat wel dat beklaagde aan klaagster de zogeheten ‘poezenpil’ heeft meegegeven, ter vermindering van de krolsheidsverschijnselen.

3.5. Op 15 januari 2010 is klaagster met de kat naar een andere dierenarts gegaan. Aldaar wees echoscopisch onderzoek uit dat er een overblijfsel van het ovarium in de buik van de kat aanwezig was. Ook werd vastgesteld dat er sprake was van een verkleving van de baarmoederstomp met de blaas. In de daarop volgende dagen zijn het restovarium en de verkleving operatief verwijderd respectievelijk hersteld. In de periode na de operatie ontstond evenwel een lekkage aan een van de urineleiders, waardoor de kat opnieuw een operatie moest ondergaan. De conditie van de kat is vervolgens zodanig achteruit gegaan dat op 24 januari 2010 in overleg is besloten tot euthanasie.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Voor zover klaagster bezwaren heeft geuit met betrekking tot de wijze waarop beklaagde met haar na de operatie heeft gecommuniceerd, geldt dat naar vaste jurisprudentie van het college klachten over de communicatie c.q. bejegening van een diereigenaar door een dierenarts in beginsel buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en dat daarover niet kan worden geklaagd. Bijzondere omstandigheden om van deze hoofdregel af te wijken niet zijn niet gebleken.

5.3. Beoordeeld dient te worden of beklaagde veterinair nalatig heeft gehandeld, meer in het bijzonder waar het betreft de operatie op 24 november 2009 en de verleende nazorg, met name bij het consult op 23 december 2009. Dienaangaande overweegt het college als volgt.

5.4. Op basis van de symptomen die de kat na de operatie vertoonde in combinatie met de gegevens op de patiëntkaart van de opvolgend dierenarts (bij de consulten van 15 januari 2010 en 18 januari 2010) acht het college voldoende vast komen staan dat na de door beklaagde uitgevoerde sterilisatie een restje ovarium in de buik van de kat is gevonden. Het enkele feit echter dat er een ovariumrest is achtergebleven en de operatie achteraf bezien dus niet volledig het gewenste resultaat heeft gebracht, hoeft echter nog niet zonder meer te betekenen dat beklaagde daarvoor tuchtrechtelijk zou moeten worden bestraft. Tijdens of na een chirurgische ingreep kunnen er altijd onverwachte ontwikkelingen of complicaties optreden, ondanks dat de dierenarts de meest optimale zorg heeft verleend en zonder dat daaraan direct de conclusie kan worden verbonden dat er nalatig is gehandeld. Voor de beoordeling van de vraag of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is naar het oordeel van het college w é l doorslaggevend of de juiste zorg is geboden op het moment dat beklaagde na de operatie werd geconfronteerd met de mededeling van de zijde van klaagster dat de kat nog steeds krolsheidsverschijnselen vertoonde.

5.5. Dat beklaagde bij het consult op 23 december 2009 niet direct tot een hersteloperatie heeft willen overgaan acht het college verdedigbaar, in aanmerking genomen dat de antibioticumkuur nog gaande was en er op dat moment nog geen zekerheid bestond over de echtheid van de krolsheidverschijnselen. Beklaagde heeft gesteld dat zij tijdens het consult heeft geadviseerd bloed af te nemen en een progesteronbepaling te doen, teneinde meer duidelijkheid te krijgen over de vermeende krolsheid, welk onderzoek dan eerst na de feestdagen zou plaatsvinden. Ondanks de betwisting daarvan door klaagster, houdt het college het er voor dat een dergelijk advies door beklaagde ook daadwerkelijk is gegeven, waarbij in aanmerking wordt genomen dat op de in het geding gebrachte handgeschreven patiëntkaart, die het college waarheidsgetrouw voorkomt, een opmerking met die strekking is opgenomen. Het college is verder van oordeel dat dit advies als zodanig een logische vervolgstap betrof die veterinair niet onjuist was. Ook het voorschrijven van  de poezenpil om de krolsheidverschijnselen (het miauwen), die de moeder van klaagster tot last waren, te doen verminderen kan niet als veterinair onjuist worden beschouwd.

5.6. Onduidelijk is gebleven waarom het vervolgens niet tot een bloedonderzoek en progesteronbepaling is gekomen. Uit de stukken blijkt dat klaagster na het consult van 23 december 2009 beklaagde niet meer heeft geconsulteerd en dat er dus geen vervolgafspraak is gemaakt. Klaagster heeft er om haar moverende redenen voor gekozen op 15 januari 2010, derhalve ongeveer 3 weken na het laatste consult bij beklaagde, met haar kat naar een andere dierenarts te gaan, die de behandeling vervolgens ter hand heeft genomen. Voor de diergeneeskundige behandeling aldaar kan beklaagde niet verantwoordelijk worden gehouden.

5.7. Met betrekking tot de door de opvolgend dierenarts geconstateerde verkleving is het college van oordeel dat toereikend bewijs ontbreekt om met zekerheid aan te kunnen nemen dat deze verband houdt met en een rechtstreeks gevolg is van veterinair nalatig handelen van beklaagde bij het uitvoeren van genoemde operatie.

5.8. Resumerend is onvoldoende vast komen staan dat beklaagde bij de operatie nalatig heeft gehandeld, acht het college verdedigbaar dat zij bij het consult op 23 december 2009 niet direct tot een hersteloperatie heeft willen overgaan, gaat het college er vanuit dat zij heeft voorgesteld om eerst een progesteronbepaling te doen, hetgeen veterinair niet onjuist was, en is zij vervolgens niet meer in de gelegenheid gesteld of geweest om het onderzoek en de behandeling voort te zetten en de gevolgen van de imperfecte sterilisatie te herstellen. Onder die omstandigheden bestaat naar het oordeel van het college onvoldoende grond om beklaagde ter zake van de door haar te betrachten zorg jegens de kat van klaagster een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.9. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat de wijze waarop beklaagde op de patiëntenkaart qua bevindingen en behandelingen verslag heeft gedaan aan duidelijkheid en volledigheid sterk te wensen overlaat. Beklaagde wordt dan ook aanbevolen om dit voor de toekomst te verbeteren. Nu de gebrekkige verslaglegging geen onderdeel van de klacht vormt zal hieraan geen tuchtrechtelijk gevolg worden verbonden en wordt met een aanbeveling volstaan.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils, drs. J.G. Neuteboom en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken op 31 mei 2011 door G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen