ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0329 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/115

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0329
Datum uitspraak: 21-04-2011
Datum publicatie: 27-04-2011
Zaaknummer(s): 2009/115
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaarzaak: Beklaagde schrijft verklaring uit waarin een koe met een ernstige gewrichtsontsteking geschikt wordt verklaard voor vervoer met als motivering dat het dier aan de betreffende poot een zenuwverlamming heeft en aldus niets van de ontsteking voelt. Het college acht het door beklaagde uitgevoerde onderzoek (met pincet en naald) onvoldoende om met zekerheid uit te kunnen sluiten dat vervoer voor de koe geen pijn of extra lijden oplevert. Bovendien wijzen verklaringen van betrokkenen op het slachthuis op het tegendeel. Gegrond met waarschuwing.

de ambtenaar als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet op de uitoefening

van de diergeneeskunde 1990, klager

hierna: de klachtambtenaar

tegen

X te A,

hierna: beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek.

De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 24 maart 2011.

Namens de klachtambtenaar is verschenen mevrouw mr. Y.

Beklaagde was aanwezig tezamen met zijn gemachtigde, mr. Z.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde een verklaring heeft uitgeschreven waarin hij een koe ten onrechte geschikt heeft verklaard voor vervoer. De klachtambtenaar heeft gevorderd beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen van € 500,=.

3. DE FEITEN

Uit de stukken kunnen de volgende feiten worden afgeleid:

3.1. Op 3 april 2009 heeft een veehouder een koe aangeboden op een slachthuis in het noorden van het land;

3.2. De keuringsdierenarts op het slachthuis stelde vast dat de koe ernstig kreupel was en een chronisch ontstoken voorknie had en concludeerde dat het dier volgens de toepasselijke regelgeving niet had mogen worden vervoerd. Een collega keuringsdierenarts en een ingeschakelde medewerker van de AID hebben hetzelfde geconcludeerd;

3.3. De veehouder die de koe aanbood was in het bezit van een verklaring, die op 2 april 2009 door beklaagde was uitgeschreven, waarin stond vermeld: ‘ Het dier heeft linksvoor een zenuwverlamming van de poot. Deze aandoening bestaat al gedurende langere tijd. Het dier heeft er echter weinig hinder van en kan in de koppel goed functioneren. Het dier kan zich goed voortbewegen en heeft er geen zichtbare pijn aan. Mijn conclusie is dan ook dat het dier in staat is om vervoerd te worden naar het slachthuis ’;

3.4. De koe is na slachting afgekeurd omdat bleek dat nagenoeg al het vet verbruikt was, waardoor het karkas vochtig was. Uit post mortem onderzoek bleek tevens dat de verdikte voorknie veroorzaakt werd door een ontsteking, die volgens de keuringsartsen gelet op de aard en de hoeveelheid bindweefsel tenminste 10 dagen bestond.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts jegens de koe in kwestie had behoren te betrachten dan wel of hij anderszins veterinair onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld, waardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade heeft kunnen ontstaan.

5.2. In de Transportverordening (EG nr. 1/2005) is bepaald dat het verboden is gewonde, zieke en zwakke dieren te vervoeren. Tot de categorie dieren die in ieder geval niet mogen worden vervoerd behoren dieren die niet in staat zijn op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen (Transportverordening, Bijlage I, Hoofdstuk I, punt 2 onder a).

5.3. Op deze hoofdregel bestaan weer een aantal uitzonderingen. Zo is in Bijlage I, Hoofdstuk I onder punt 3 en onder a bepaald:

‘Zieke of gewonde dieren kunnen echter in staat worden geacht te worden vervoerd:

a.                  wanneer het licht gewonde of zieke dieren betreft, waarvoor het vervoer geen extra lijden veroorzaakt; bij twijfel wordt het advies van een dierenarts ingeroepen’.

5.4. In de onderhavige zaak is in zoverre overeenstemming de hiervoor geciteerde bepaling gehandeld dat aan beklaagde advies is gevraagd door de betrokken veehouder, die kennelijk twijfelde over de vraag of de koe mocht worden vervoerd. Hoewel voorts een dierenarts bij het geven van een advies als hier bedoeld een zelfstandige bevoegdheid en verantwoordelijkheid toekomt, dient daarbij wel steeds het welzijn van het dier voorop te staan en is het college van oordeel dat slechts een positief transportadvies mag worden afgegeven als naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat vervoer voor het betrokken dier geen pijn of extra lijden veroorzaakt.

5.5. In dat kader is niet in geschil dat de koe een ernstige en chronische gewrichtsontsteking aan de linker voorknie had, die ook duidelijk zichtbaar is op de in het geding gebrachte foto’s die op het slachthuis zijn gemaakt. Beklaagde heeft overigens voldoende aannemelijk gemaakt dat die gewrichtsontsteking hem niet is ontgaan en dat er, anders dan de klachtambtenaar heeft gesteld, geen sprake is van het missen van een diagnose, hetgeen blijkt uit zijn beschrijving van de koe in het overgelegde visiteverslag van 1 april 2009.

5.6. Beklaagde heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat hij ervan op de hoogte is dat een dergelijke gewrichtsontsteking normaliter een erg pijnlijke aandoening betreft, die aan de afgifte van een vervoersverklaring in de weg kan staan. Niettemin heeft beklaagde ten aanzien van deze koe het standpunt ingenomen dat vervoer geen pijn of extra lijden zou meebrengen, omdat er eveneens sprake was van een zenuwverlamming (radialis paralyse) in de linkervoorpoot, onder meer blijkend uit een afhangend schouderblad, waardoor het dier niets van de gewrichtsontsteking voelde. Beklaagde heeft gesteld dat hij dit heeft getest door met een pincet aan de huid van de betreffende poot te plukken en met een naald op diverse plekken in de poot te prikken en dat de koe niet op deze pijnprikkels reageerde. Beklaagde heeft voorts gesteld dat de koe in de koppel goed meekon en dat haar enige afwijking was dat ze de betreffende voorpoot bij het voortbewegen naar voren ‘gooide’, maar dat ze daar wel zonder pijn op kon staan.

5.7. Hoewel bij de door beklaagde uitgevoerde huidtesten met pincet en naald mogelijk geen pijnreacties zijn gebleken, is het college van oordeel dat deze testen te summier en niet toereikend zijn geweest om vooraf met zekerheid uit te kunnen sluiten dat vervoer voor de koe in kwestie geen pijn of extra lijden kon veroorzaken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het onderzoek van beklaagde alleen de aan de oppervlakte gelegen zenuwen betrof en niet de dieper gelegen zenuwbanen, zoals die in het ernstig ontstoken gewricht.

5.8. Hiernaast kent het college betekenis toe aan de verklaringen van de diverse betrokkenen op het slachthuis, die de aanname van beklaagde dat het vervoer voor de koe geen pijn heeft veroorzaakt ontkrachten althans uiterst twijfelachtig maken. De keuringsdierenartsen en een medewerker van de AID hebben geconstateerd dat de koe bij aankomst op het slachthuis ernstig kreupel was en de betreffende linkervoorpoot niet of nauwelijks kon belasten. De keuringsartsen hebben voorts verklaard dat het kniegewricht linksvoor erg dik was, hard en warm c.q. gezwollen aanvoelde, hetgeen naar het oordeel van het college op een actief ontstekingsproces kan duiden. Ook hebben zij verklaard dat er geen slijtage aan de onderzijde van de linker voorklauwen kon worden waargenomen, hetgeen op niet of nauwelijks belasten gedurende tenminste twee weken duidt en dat de rechter voorpoot juist extra werd belast, waardoor deze poot doorboog in de voorknie. Uit hun verklaringen en uit de overgelegde foto’s die op het slachthuis zijn gemaakt blijkt voorts een forse verwonding aan de voorknie en een wond aan de linkerheup en dat er zich aan weerszijden van het lichaam van de koe opgedroogde mest bevond en er ligplekken zichtbaar zijn. Dat de keuringsdierenartsen, zoals beklaagde nog heeft aangevoerd, zelf geen onderzoek naar de zenuwverlamming hebben gedaan doet aan hun constateringen niet af. Verder levert een verlamming van een poot sowieso een belemmering op in het gebruik ervan, hetgeen bij vervoer extra risico’s op letsel meebrengt en betekent het feit dat de koe op het boerenbedrijf kennelijk gewoon in het hooivak liep nog niet dat ze ook een veel belastendere activiteit als het vervoer in een trailer pijnloos zou kunnen doorstaan.

5.9. Gelet op het voorgaande en nu beklaagde op basis van zijn te summiere onderzoek niet met voldoende zekerheid kon uitsluiten dat vervoer geen pijn of extra lijden voor de koe kon veroorzaken, met name dieper in het ernstig ontstoken kniegewricht, had beklaagde in dit geval de afgifte van een transportverklaring naar het oordeel van het college moeten weigeren. De koe is in de gegeven omstandigheden door beklaagde dan ook ten onrechte aangemerkt als een licht gewond of ziek dier, waarvoor vervoer geen extra lijden veroorzaakt, zoals de formulering luidt in Bijlage I, Hoofdstuk I onder punt 3 a van de Transportverordening.

5.10. Op grond van het voorgaande wordt de klacht gegrond verklaard en is beklaagde in de zorg voor het dier althans in de uitoefening van zijn beroep tekort geschoten. Met betrekking tot de op te leggen maatregel heeft het college op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet de overtuiging gekregen dat er door beklaagde moedwillig nalatig en te kwader trouw is gehandeld, op grond waarvan met een waarschuwing wordt volstaan.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Bij vervroeging uitgesproken in het openbaar op 21 april 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  G.J. van Muijen.