ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0326 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/25

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0326
Datum uitspraak: 24-03-2011
Datum publicatie: 30-03-2011
Zaaknummer(s): 2010/25
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Advies om jonge kleine hond, niet behorend tot een ‘risicoras’, op een leeftijd van 6 maanden en nog vóór de eerste loopsheid te steriliseren veterinair niet onjuist. Niet bewezen dat er ongeoorloofd druk is uitgeoefend om hieraan mee te werken of dat er bij de narcose verwijtbare fouten zijn gemaakt. Ongegrond.

X, klager

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 februari 2011. Beide partijen zijn verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht, zoals ter zitting desgevraagd nog toegelicht, houdt in dat de hond van klager op te jonge leeftijd is gesteriliseerd en dat beklaagde, die de ingreep heeft uitgevoerd, in het voor- en natraject veterinair onjuist heeft gehandeld.

3. DE FEITEN

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een dwergschnauzer met de naam XXXX, geboren 26 juli 2009.

3.2. Op 19 januari 2010 is de hond (op een leeftijd van circa 5½ maand) naar de praktijk gebracht voor een sterilisatie. Afgesproken was dat er ook enkele melktanden bij de hond zouden worden geëxtraheerd.

3.3. De hond is door beklaagde onderzocht en vervolgens onder narcose gebracht. Tijdens de ingreep stokte de ademhaling en kreeg de hond een hartstilstand. Er is medicatie toegediend en getracht middels beademing en massage het hart weer op gang te krijgen. De pogingen hebben niet kunnen voorkomen dat de hond is overleden. Er heeft geen sectie plaatsgevonden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat, voor zover beklaagde wordt verweten dat hij na het overlijden van de hond in een gesprek te zakelijk en zonder betrokkenheid over het gebeurde en de hond heeft gesproken, naar vaste jurisprudentie niet kan worden geklaagd over de communicatie c.q. de wijze waarop een eigenaar van een dier door een dierenarts wordt bejegend. Dit klachtonderdeel kan dan ook niet in behandeling worden genomen.

5.3.Klager heeft aangevoerd dat er op hem en zijn echtgenote erg veel druk is uitgeoefend om hun hondje op een leeftijd van 6 maanden en nog voor de eerste loopsheid te steriliseren, zodanig dat zij zich verplicht hebben gevoeld daaraan mee te werken. Ter zitting is echter gebleken dat beklaagde niet betrokken is geweest bij de eerdere consulten (op 20 oktober 2009 en 15 januari 2010) waarbij dit ter sprake is gekomen. Overigens kan het beleid van de praktijk om bij kleine honden die niet tot een risicoras behoren tot een dergelijke ingreep te adviseren op een leeftijd van zes maanden, naar het oordeel van het college niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd. Voorts heeft beklaagde gesteld dat de voor- en nadelen van de ingreep altijd uitvoerig met de eigenaren worden besproken en is in dit geval gebleken dat bij het consult op 15 januari 2010 een informatiebrief met de voor- en nadelen mee naar huis is gegeven. Verder vermeldt de patiëntenkaart dat de beslissing omtrent het wel of niet uitvoeren van de ingreep aan klager en zijn echtgenote is overgelaten. Aldus is naar het oordeel van het college onvoldoende kunnen blijken dat er onbetamelijke druk op klager is uitgeoefend, zodat dit klachtonderdeel niet slaagt.

5.4. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college voorts in voldoende mate weerlegd dat de lichamelijke ontwikkeling van de hond op het moment van de ingreep nog niet voldoende voltooid was om een narcose voor een operatie als deze aan te kunnen of dat het narcoserisico op die jonge leeftijd groter zou zijn dan op latere leeftijd. Ook is niet gebleken  dat er bij het pre-anesthetisch onderzoek nalatig is gehandeld. Beklaagde heeft ter zitting  toegelicht dat hij het hart van de hond heeft beluisterd en de ademhaling, slijmvliezen en pols heeft gecontroleerd. Beklaagde heeft er tevens op gewezen dat het om een gezonde en levendige hond ging die ook door zijn collega vier dagen eerder nog uitgebreid was onderzocht, hetgeen uit de patiëntenkaart blijkt. Het college gaat er dan ook vanuit dat er geen contra-indicaties voor een narcose waren .

5.5. Beklaagde heeft na het pre-anesthetisch onderzoek een braunule aangebracht, waarbij de hond door de assistente is vastgehouden. Dat de hond zich daarbij verzette staat vast, maar partijen verschillen van mening over de vraag hoe heftig dit verzet was en met welk geluid dat  gepaard ging. Volgens klager krijste en gilde de hond enorm en is zij zeer gestresst onder narcose gebracht. Beklaagde stelt daar tegenover dat de hond tegenstribbelde en begon te piepen, maar dat het in zijn optiek verantwoord was om met het plaatsen van de braunule door te gaan. Hoe het ook zij, voor het college geeft de doorslag dat onvoldoende bestreden is gebleven dat het plaatsen van de braunule weinig tijd in beslag heeft genomen en dat de hond snel (binnen 30 seconden) en voldoende diep en stabiel onder narcose raakte. Weliswaar had het de voorkeur gehad, al was het alleen maar omdat het geen prettig gezicht voor klager en zijn echtgenote kan zijn geweest, om de hond in de gegeven situatie voorafgaande aan het plaatsen van de braunule een kalmeringsmiddel toe te dienen, maar het achterwege laten daarvan weegt naar het oordeel van het college niet zo zwaar dat een tuchtrechtelijke veroordeling op dit punt zou moeten volgen, waarbij herhaald zij dat niet is gebleken dat een en ander onverantwoord lang heeft geduurd.

5.6. Het college overweegt verder dat niet bewezen kan worden geacht dat het verzet van de hond tot een verhoogd narcoserisico heeft geleid of dat het overlijden van de hond iets te maken heeft gehad met de wijze waarop de hond onder narcose is gebracht. Er zijn verder gangbare en geregistreerde narcosemiddelen (Domitor en Ketamine) in toelaatbare doseringen gebruikt, passend bij het gewicht van de hond. Ook heeft intubatie plaatsgevonden, is zuurstof en pijnstillende medicatie toegediend en heeft monitoring plaatsgevonden met behulp van pulsoxymetrie en een capnograaf. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college voorts voldoende adequaat en voortvarend gereageerd op het moment dat de hond op de operatietafel plotseling met ademen stopte. Er is intraveneus Adrenaline en Antisedan toegediend en er zijn reanimatiepogingen ondernomen, die helaas niet mochten baten.

5.7. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is naar het oordeel van het college niet gebleken dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij jegens de hond van klager diende te betrachten of dat hij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen