ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0325 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/16

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0325
Datum uitspraak: 24-03-2011
Datum publicatie: 30-03-2011
Zaaknummer(s): 2010/16
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond met kennelhoest wordt antibioticum voorgeschreven, ondanks dat beklaagde wist dat de hond (bepaalde) antibiotica niet verdroeg. Beklaagde heeft hiermee echter rekening gehouden door i.c. voor een alternatief antibioticum te kiezen. Niet bewezen dat de later ontstane problemen gevolg zijn geweest van het voorgeschreven antibioticum. Ongegrond.

X, klaagster

tegen

Y te A , beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 februari 2011. Klaagster is daarbij verschenen, tezamen met haar echtgenoot. Beklaagde is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mevr. mr. ing. Z .

2. DE KLACHT

De klacht heeft betrekking op de hond van klaagster, een Duitse herder met de naam XXXXX. Beklaagde wordt verweten dat zij ondanks dat klaagster daar bezwaar tegen had gemaakt, de hond ter behandeling van kennelhoest een antibioticumkuur heeft voorgeschreven en dat zij voorts geen goede uitleg over de gestelde diagnose heeft gegeven.

3. DE FEITEN

3.1. Op 19 november 2009 heeft klaagster beklaagde geconsulteerd omdat haar hond al een aantal dagen last had van niesbuien en snurkgeluiden maakte. Het was de eerste keer dat klaagster met haar hond de praktijk van beklaagde bezocht. Bij het consult is ter sprake gekomen dat de hond eerder dat jaar de ziekte van Lyme had gehad. Daarbij was gebleken dat de hond (bepaalde) antibiotica niet verdroeg en om die reden met homeopatische middelen uit een dierenwinkel is behandeld.

3.2. Beklaagde is na haar onderzoek uitgegaan van kennelhoest als meest waarschijnlijke oorzaak van de klachten en heeft besloten om de hond een 10-daagse antibioticumkuur (Sulfatrim) voor te schrijven. Op 1 december 2009 heeft er telefonisch contact tussen partijen plaatsgevonden. Onbestreden is gebleven dat klaagster daarbij heeft aangegeven dat de niesklachten waren verdwenen.

3.3. Uit de stukken kan worden afgeleid dat klaagster met haar hond op 14 december 2009 een andere dierenarts heeft geconsulteerd, in verband met klachten als koorts, diarree, niet willen eten en drinken. Aldaar heeft de hond gedurende weken diverse onderzoeken en medicamenteuze behandelingen ondergaan. Begin februari 2010 is besloten tot euthanasie.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college heeft bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel geen reden om aan te nemen dat beklaagde de hond op het bewuste consult niet deugdelijk heeft onderzocht. Ter zitting is namens beklaagde verklaard dat het hart en de longen zijn beluisterd, de pols, ademhaling, slijmvliezen, lichaamstemperatuur en lymfeklieren zijn gecontroleerd en dat geen bijzonderheden zijn gebleken. Wel werden een gevoelige trachea en verschijnselen van rhinitis geconstateerd. Dat beklaagde aldus op grond van haar bevindingen kennelhoest als waarschijnlijkheidsdiagnose heeft gesteld en een daarop gericht behandeltraject heeft ingesteld, is naar het oordeel van het college verdedigbaar.

5.3. Eveneens verdedigbaar althans veterinair niet onjuist acht het college dat beklaagde voor een medicamenteuze behandeling met een antibioticum heeft gekozen, ondanks dat klaagster had aangegeven dat de hond bepaalde antibiotica niet verdroeg. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de anamnese was gebleken dat de hond als gevolg van de ziekte van Lyme een verminderde weerstand had en aldus gevoeliger voor infecties was, waardoor de inzet van een antibioticum geïndiceerd althans aanvaardbaar was. Voorts heeft  beklaagde bewust niet voor antibiotica gekozen die gangbaar zijn ter behandeling van kennelhoest (Doxycline en Amoxycline), omdat die ook vaak worden ingezet bij de ziekte van Lyme (en die de hond niet goed verdroeg). Beklaagde heeft er aldus blijk van gegeven dat zij rekening heeft gehouden met de ziektegeschiedenis van de hond en dat zij gemotiveerd voor een alternatief antibioticum in de vorm van Sulfatrim heeft gekozen. Hierdoor kan naar het oordeel van het college niet van onzorgvuldig of onverantwoordelijk handelen worden gesproken, temeer niet nu de behandeling –afgaande op de patiëntenkaart en de notitie op 1 december 2009- leek aan te slaan.

5.4. Volgens beklaagde is het medicamenteuze behandeltraject overigens in overleg en met de instemming van klaagster ingesteld. Klaagster heeft dit weliswaar betwist door te stellen dat zij tot medewerking werd ‘gedwongen’ , maar feit blijft dat zij het antibioticum daadwerkelijk in tabletvorm aan de hond heeft gegeven, terwijl herhaald zij dat de inzet ervan naar het oordeel van het college veterinair niet onjuist was. Verder heeft klaagster naar het oordeel van het college onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de informatieverstrekking omtrent kennelhoest en het gekozen behandeltraject niet naar behoren zou zijn geweest.

5.5. Naar het oordeel van het college is voorts onvoldoende komen vast te staan dat de hond ziek is geworden ten gevolge van het gebruik van het door beklaagde voorgeschreven antibioticum, waarbij wordt opgemerkt dat lichamelijke reacties daarop zich doorgaans reeds enkele dagen na het begin van een kuur manifesteren.  Op 1 december 2009, derhalve meer dan 10 dagen na het consult, heeft er een telefoongesprek tussen partijen plaatsgevonden. Onbestreden is gebleven dat klaagster daarbij heeft aangegeven dat het goed met de hond ging, hetgeen ook staat genoteerd op de patiëntenkaart. Het college heeft dan ook onvoldoende aanwijzingen om te concluderen dat de hond tussen 19 november 2009 en 1 december 2009 ziek is geweest als gevolg van het voorgeschreven antibioticum. Klaagster heeft ter zitting nog gesteld dat zij beklaagde bij een telefoongesprek op 3 december 2009 heeft verteld dat haar hond ziek was geworden, maar het college acht ook die stelling niet aangetoond. Op basis van de door haar zelf overgelegde uitdraaien van telefoongesprekken en de patiëntenkaart kan slechts worden vastgesteld dat er op 1 december 2009 en vervolgens eerst weer op 16 december 2009 telefoongesprekken tussen partijen hebben plaatsgevonden. Voor zover het gesprek op 3 december 2009 al heeft plaatsgevonden en de hond die dag ziek zou zijn geworden, geldt dat beklaagde niet meer de kans heeft gekregen om nazorg te verlenen. Klaagster heeft zich blijkens de stukken overigens eerst op 14 december 2009 tot een andere dierenarts heeft gewend.

5.6. Op grond van het vorenstaande ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens de hond van klaagster. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen