ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0324 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/10

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0324
Datum uitspraak: 24-03-2011
Datum publicatie: 30-03-2011
Zaaknummer(s): 2010/10
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Beklaagde tracht bij kat met verstopte urineweg meermaals handmatig de blaas leeg te drukken en de urinebuis en blaas door te spoelen. Het college acht verwijtbaar dat een en ander zonder verdoving is gebeurd. Ook is de kat te lichtvaardig c.q. te vroeg mee naar huis gegeven.Gegrond. Volgt berisping.

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 februari 2011. Van partijen is alleen klaagster verschenen. Beklaagde heeft zich schriftelijk voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat en zakelijk weergegeven, dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld met betrekking tot de plasproblemen van klaagsters kat.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, XXXXX genaamd. Op 8 januari 2010 merkte klaagster in de vroege avond dat haar kat niet kon plassen en heeft zij een afspraak gemaakt voor een consult bij beklaagde, de op dat moment dienstdoende dierenarts.

3.2. Beklaagde heeft bij zijn onderzoek een harde volle blaas gevoeld en geconcludeerd dat de urineweg verstopt zat. Beklaagde heeft vervolgens diverse pogingen ondernomen om met de hand de blaas leeg te drukken. Hiernaast is getracht om de urinebuis en blaas van de kat met een injectiespuit (kennelijk als een catheter) door te spoelen. Deze behandelingen hebben zonder verdoving plaatsgevonden. Na enige tijd zijn de pogingen gestaakt en is een rustpauze ingelast.

3.3. Later op de avond heeft zich hetzelfde procedé voltrokken en heeft beklaagde opnieuw getracht de blaas handmatig leeg te drukken, hetgeen slechts enkele druppels urine opleverde. Vast staat dat tussen partijen vervolgens ook is gesproken over een penisamputatie en de kosten daarvan, maar dat het zover niet is gekomen. Beklaagde heeft een blaaspunctie verricht om de druk in het obstructiegebied weg te nemen. Op enig moment hierna heeft beklaagde klaagster medegedeeld dat de obstructie was opgeheven. Er is een antibioticakuur meegegeven en klaagster kreeg het advies het dier thuis rust te geven en zonodig de volgende middag een dierenarts te consulteren.

3.4. Na thuiskomst van het consult bleek de kat in de nacht nog immer niet te kunnen plassen. Klaagster heeft de volgende ochtend contact opgenomen met de dienstdoende weekenddierenarts. Deze stelde vast dat er sprake was van een vastzittend blaassteentje dat (dit keer onder verdoving) met catherisatie, het puncteren van de blaas en aftappen van urine niet kon worden verwijderd. Er is vervolgens in overleg met klaagster besloten tot een penisamputatie. Op de gemaakte röntgenfoto’s werden meerdere blaassteentjes (4 á 5) waargenomen.

3.5. Enkele uren na de operatie werd de kat benauwd en versnelde zijn hartslag. Niet veel later is de kat overleden. Uit de patiëntenkaart van de betreffende weekenddierenarts kan worden afgeleid dat er waarschijnlijk sprake is geweest van uremie, met longoedeem en hartproblemen tot gevolg.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Beklaagde heeft gesteld c.q. gesuggereerd dat de urineweg van de kat bij het bewuste consult waarschijnlijk al meer dan een dag verstopt was. Klaagster heeft dit betwist. Zo voormelde stelling van beklaagde echter al juist zou zijn, laat zulks onverlet dat hij als dierenarts gehouden was de kat de medische zorg te bieden die het op dat moment nodig had. Het college is van oordeel dat op die zorgverlening het nodige valt aan te merken.

5.3.    Op de eerste plaats kan beklaagde worden verweten dat hij de handelingen die hij die

bewuste avond bij de kat heeft verricht -het meermaals handmatig trachten leegdrukken van een volle blaas en het spoelen van de urinebuis en blaas- niet onder verdoving heeft uitgevoerd, waardoor de kat onnodig pijn moet hebben geleden. Het enkele feit dat het een Noorse boskat –met een iets groter narcoserisico- betrof, acht het college ontoereikend om deze handelwijze te rechtvaardigen. Dit geldt temeer nu klaagster om verdoving heeft verzocht, terwijl verder onvoldoende is gebleken dat beklaagde vooraf heeft onderzocht of er contra-indicaties voor een narcose aanwezig waren. Ook heeft klaagster onbestreden gesteld dat zij beklaagde had medegedeeld dat de kat in het verleden al eens in verband met een castratie een narcose goed was doorgekomen. Overigens is het manueel leegdrukken van een urineblaas veterinair onjuist, omdat een slechts lichte manuele druk al urineblaaslaesies kan geven.

5.4.    Partijen zijn verder verdeeld over de vraag of de bedoelde obstructie in de urineweg ten

tijde van het verlaten van de praktijk was opgeheven. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat beklaagde na de punctie niet meer ter controle de urinebuis en de blaas heeft doorgespoeld. In verweer wordt door beklaagde evenwel het tegendeel gesuggereerd, terwijl de opvolgend weekenddierenarts in diens patiëntenkaart heeft genoteerd niet te kunnen beoordelen of de obstructie bij het consult door beklaagde al of niet was opgeheven.

5.5. Hoe het ook zij, mede gelet op het feit dat blijkens de eigen stellingen van beklaagde bij de blaaspunctie sprake was van roodbruine urine -mogelijk wijzend op reeds aanwezige nierschade-, terwijl de opvolgende weekenddierenarts ook uitdrogingsverschijnselen heeft vastgesteld, is de kat na het consult door beklaagde te lichtvaardig mee naar huis gegeven. In de gegeven omstandigheden had naar het oordeel van het college van beklaagde mogen worden verwacht dat hij verdere actie had ondernomen. Zo had de kat ter observatie opgenomen of doorverwezen kunnen worden althans had op zijn minst vocht kunnen worden toegediend. Ook lag verdere controle en onderzoek (van bloed, urine, evt. röntgenfoto of echo) voor de hand om te beoordelen in hoeverre er reeds sprake was van nierinsufficiëntie en of verdere acties zoals een operatie of een advies tot euthanasie geboden waren. Door dit na te laten waar dit wel geboden was, is beklaagde naar het oordeel van het college tekort geschoten in zijn zorgplicht jegens de kat.

5.6.  De conclusie is dat de klacht gegrond is. Het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daar voor een berisping, als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub b van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen