ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0323 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/9

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0323
Datum uitspraak: 24-03-2011
Datum publicatie: 30-03-2011
Zaaknummer(s): 2010/9
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt als dienstdoende dierenarts twee keer in de nacht gebeld door eigenaresse omdat haar honden onwel waren geworden. De tweede keer lag het in de rede om de honden, die verschijnselen vertoonden die op intoxicatie konden wijzen, naar de praktijk te laten komen. Gebleken is echter dat een dergelijk aanbod uiteindelijk is gedaan, zij het mogelijk niet van harte. Van weigering medische zorg te verlenen kan dus niet worden gesproken. Ongegrond.

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 februari 2011. Beide partijen zijn verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde tijdens een nachtdienst heeft geweigerd om de zieke honden van klaagster medische zorg te bieden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de drie honden van klaagster, XXXXXX, YYYYYY en ZZZZZZ.

3.2. In de nacht van 11 op 12 augustus 2009 heeft klaagster omstreeks 2:00 uur telefonisch contact opgenomen met beklaagde, de dienstdoende dierenarts, omdat –naar zij stelt- één van haar honden onwel was geworden, waarbij sprake was van uitvalsverschijnselen, ataxie en apathisch gedrag. Beklaagde heeft dit niet althans onvoldoende bestreden, met dien verstande dat zij ter zitting heeft verklaard dat het in haar beleving om twee honden ging. Na afloop van het gesprek is besloten de situatie even af te wachten.

3.3. Omstreeks 4:00 uur die nacht heeft klaagster beklaagde opnieuw telefonisch benaderd met de melding dat er op dat moment drie honden de genoemde verschijnselen vertoonden. Vast staat dat klaagster heeft verzocht of haar honden aan een vochtinfuus konden worden gelegd, omdat dit bij een van haar andere honden -die enkele weken eerder dezelfde verschijndelen vertoonde- had geholpen. Vast staat ook dat beklaagde daarop heeft geantwoord dat een infuusbehandeling € 150,= per hond zou gaan kosten en dat er op de praktijk geen toezicht zou zijn. Tevens staat vast dat er is gesproken over verwijzing naar de spoedkliniek in Amsterdam, waar dat toezicht wel kon worden geboden.

3.4. Partijen hebben verschillende lezingen gegeven over de wijze waarop het tweede telefoongesprek die nacht is beëindigd. Beklaagde heeft gesteld dat, nadat zij klaagster de keuze heeft voorgelegd naar de praktijk te komen dan wel om haar door te verwijzen naar Amsterdam, door klaagster werd aangegeven dat ze iemand anders zou raadplegen. Klaagster stelt dat zij aan het einde van het telefoon gesprek heeft aangegeven dat ze er voor koos om naar de spoedkliniek in Amsterdam te gaan.

3.5. Hoe het ook zij, klaagster is uiteindelijk niet bij de spoedkliniek in Amsterdam terecht  gekomen. Wel is zij nog telefonisch te rade gegaan bij een bevriende dierenarts, die heeft geadviseerd de hond te behandelen met een laxeermiddel en een antibioticum. De volgende ochtend is klaagster met haar honden naar haar eigen dierenarts gegaan, die volgens de notities op de patiëntenkaart heeft vastgesteld dat aan de dieren weinig meer te merken viel, behalve dan dat ze bekaf waren. Bloedonderzoek nadien leverde aanwijzingen op voor intoxicatie. Klaagster stelt dat een van haar honden door het nalatig handelen van beklaagde een hersenbeschadiging heeft opgelopen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop van oordeel te zijn dat er, anders dan klaagster suggereert, onvoldoende bewijs is om een oorzakelijk verband tussen het vermeende nalatig handelen van beklaagde die bewuste nacht en de nadien bij een van de honden ontstane complicaties (hersenbeschadiging / reuma) aan te kunnen nemen.

5.3. Klaagster heeft beklaagde verweten dat zij na het gebeuren geen contact met haar heeft opgenomen. Gebleken is echter dat klaagster haar onvrede over het handelen van beklaagde middels een emailbericht aan de leidinggevende van beklaagde heeft geventileerd. Deze leidinggevende heeft hierop ook gereageerd en beklaagde heeft ter zitting verklaard eerst veel later van de precieze inhoud van de emailwisseling op de hoogte te zijn gebracht. Gelet hierop is voorstelbaar dat beklaagde er vanuit ging dat er bij klaagster geen behoefte bestond aan een persoonlijk onderhoud. Hier komt bij dat verwijten over de communicatie c.q. de bejegening van een eigenaar door een dierenarts naar vaste jurisprudentie buiten de reikwijdte van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde vallen. Dit klachtonderdeel wordt dan ook afgewezen. Met betrekking tot het diergeneeskundig handelen van beklaagde wordt het volgende overwogen.

5.4. Het college heeft zich al vaker uitgesproken over de wijze waarop een dierenarts behoort te reageren op een nachtelijk verzoek om hulp. Daarbij is steeds als hoofdregel aangehouden dat op de dierenarts de verplichting rust om tot een duidelijke anamnese te komen en zich er na grondig uitvragen ervan te overtuigen of er wel of geen spoedhulp moet worden geboden. Bij twijfel dient de dierenarts de eigenaar met het dier naar de praktijk te laten komen.

5.5. Naar het oordeel van het college is met betrekking tot het eerste nachtelijke telefoongesprek om 2:00 uur onvoldoende gebleken dat er door beklaagde verwijtbaar is gehandeld, ondanks dat zij geen duidelijke verklaring voor de gemelde verschijnselen had. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat kennelijk ook in de eigen beleving van klaagster, die als eigenaar en fokster de honden goed kende, nog geen sprake was van een levensbedreigende situatie, getuige het feit dat in onderling overleg is besloten de situatie nog even aan te zien. Het college gaat er dan ook vanuit dat er op dat moment geen situatie aan de orde was die tot direct ingrijpen noopte en geen uitstel kon velen. Beklaagde heeft in verweer voorts onbestreden gesteld dat met klaagster tevens werd afgesproken dat bij verandering van de situatie opnieuw contact kon worden opgenomen.

5.6. Ten aanzien van het tweede telefoongesprek die nacht omstreeks 4:00 uur was er naar het oordeel van het college wel voldoende reden om op een acute noodsituatie bedacht te zijn. Mede gelet op het feit dat klaagster had aangegeven dat er op dat moment drie honden de betreffende verschijnselen vertoonden –die bijv. op intoxicatie konden wijzen-, lag het in de rede de dieren naar de praktijk te laten komen om te kunnen beoordelen of spoedhulp moest worden geboden. Overigens was ook voor doorverwijzing naar de spoedkliniek in Amsterdam noodzakelijk dat beklaagde de honden eerst zelf zou hebben gezien.

5.7. Ter zitting heeft het college getracht te achterhalen hoe het tweede telefoongesprek die nacht precies is geëindigd. Klaagster heeft  verklaard dat beklaagde over doorverwijzing naar de spoedkliniek in Amsterdam heeft gesproken en uiteindelijk heeft aangeboden om met de honden naar de praktijk te komen, echter op een zodanige wijze dat zij zich allesbehalve welkom voelde. Gelet hierop is het college van oordeel dat er weliswaar mogelijk sprake geweest van een aanbod dat niet van harte is geweest en van een situatie waarin de communicatie veel beter had gekund, maar dat van een weigering om zorg te verlenen niet kan worden gesproken. De klacht wordt om die reden ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen