ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0322 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/108

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0322
Datum uitspraak: 24-03-2011
Datum publicatie: 30-03-2011
Zaaknummer(s): 2009/108
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde was alleen bij de nazorg van een geopereerde hond betrokken. Niet gebleken dat er te weinig antibiotica en pijnstilling is gegeven, noch dat  beklaagde een te afwachtende houding heeft aangenomen, wetende dat er sprake was van anemie. Ongegrond.

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 februari 2011. Beide partijen zijn verschenen.

2. DE KLACH

Ter zitting heeft klaagster desgevraagd aangegeven dat de klacht jegens beklaagde de door hem verleende nazorg jegens haar hond betreft, die een dag eerder een operatie had ondergaan waarbij de baarmoeder was verwijderd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Clumber Spaniel met de naam XXXXXX, geboren 12 februari 2000.

3.2. Op 23 oktober 2009 heeft klaagster de dierenartsenpraktijk waar beklaagde werkt geconsulteerd, omdat er bloederig vocht uit de vulva van de hond kwam en het dier moeilijk kon lopen. Het was overigens de eerste keer dat klaagster de praktijk bezocht.

3.3. Een collega van beklaagde heeft na echografisch onderzoek een baarmoederontsteking geconstateerd. Uit bloedonderzoek bleken afwijkende lage bloedwaarden die op anemie wezen. In overleg is besloten tot het operatief verwijderen van de baarmoeder. De operatie is in de namiddag door een andere collega van beklaagde uitgevoerd.

3.4. Na de operatie heeft klaagster haar hond op de praktijk bezocht. Een assistente heeft haar verteld dat de operatie goed was verlopen. De hond is die nacht overgebleven en het college heeft begrepen dat met klaagster werd afgesproken dat zij die avond althans de volgende ochtend nog door een dierenarts telefonisch nader zou worden geïnformeerd.

3.5. Op zaterdagochtend 24 oktober 2009, de dag na de operatie, heeft beklaagde de dienst van een collega overgenomen. Omdat klaagster tegen de gemaakte afspraken in niet werd gebeld heeft zij omstreeks 9:30 uur zelf telefonisch contact met de praktijk gezocht en beklaagde gesproken. Tussen partijen is vervolgens aan de telefoon een discussie ontstaan, waarbij klaagster op enig moment aangaf het vertouwen in de praktijk kwijt te zijn en de hond te zullen komen ophalen, hetgeen omstreeks 12:00 uur is gebeurd. Klaagster heeft daarbij geweigerd de in tabletvorm voorgeschreven medicatie mee te nemen en is tegen het advies van de praktijk in met haar hond afgereisd naar een dierenkliniek in Duitsland.

3.6. Na aankomst op de kliniek in Duitsland is de hond in eerste instantie ter stabilisatie medicamenteus behandeld (met Elektrolyten, Antiobiotica (Metronidazol en Amoxycline/Clavulaanzuur) Metamizol, Vitamine K en Ijzer) en zijn er diverse onderzoeken verricht. Op maandag 26 oktober 2009 heeft er een bloedtransfusie plaatsgevonden. Een dag later werd middels echo-onderzoek vastgesteld dat de milt vergroot was en dat er sprake was van een knobbel onder een van de tepels. De hond is tot 2 november 2009 opgenomen gebleven en dagelijks behandeld.

3.7. Op 27 november 2009 werd er bij de kliniek in Duitsland opnieuw een bloedonderzoek en een echo-onderzoek uitgevoerd. Daarbij werd een tumor in de milt en melkkliertumor geconstateerd, die aldaar op 1 december 2009 operatief zijn verwijderd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. In het veterinair tuchtrecht geldt dat een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. In dit geval is gebleken dat het echo-onderzoek en de chirurgische ingreep door andere dierenartsen zijn verricht en dat ook de nazorg gedurende de eerste nacht door een collega is verleend, zodat beklaagde voor die diergeneeskundige handelingen niet verantwoordelijk is. Nu tegen de betreffende collega-dierenartsen in de onderhavige procedure geen rechtstreekse klachten zijn ingediend, kunnen de verwijten die hen betreffen hier niet worden behandeld. Voor beklaagde geldt dat hij alleen op zaterdagochtend om 8:00 uur de dienst van een collega heeft overgenomen en vanaf die tijd tot aan het moment dat de hond door klaagster werd opgehaald, bij de behandeling van de hond betrokken is geweest. Dit betekent dat in de onderhavige zaak alleen ten aanzien van de verleende nazorg die ochtend dient te worden beoordeeld of er door beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld.

5.3. Allereerst moet worden geconcludeerd dat klaagster tegen de gemaakte afspraken in die ochtend niet telefonisch is benaderd en dat zij daartoe zelf het initiatief heeft moeten nemen. Met betrekking tot de verdere communicatie is genoegzaam gebleken dat de verstandhouding tussen partijen eigenlijk al vanaf het begin van dat telefoongesprek, kennelijk nadat beklaagde klaagster had medegedeeld dat de hond die dag niet mee naar huis mocht, ernstig verstoord is geraakt. Mede gelet op het feit dat klaagster heeft aangegeven dat zij geen vertrouwen meer in de praktijk had, ziet het college onvoldoende aanleiding beklaagde te verwijten dat er mogelijk niet voldoende uitleg over de voorgestane behandeling is gegeven, voor zover dit overigens al het geval zou zijn geweest. Verder geldt in zijn algemeenheid dat verwijten over de communicatie c.q. de bejegening van een eigenaar door een dierenarts volgens vaste jurisprudentie buiten de reikwijdte van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde vallen. In casu zijn naar het oordeel van  het college geen bijzondere omstandigheden gebleken om van deze regel af te wijken. Het college laat het dan ook bij de vaststelling dat de communicatie beter had gekund, met name waar het betreft het feit dat klaagster ondanks de gemaakte afspraken die ochtend niet is terug gebeld, maar dat dit niet zo zwaar weegt dat dit tuchtrechtelijke zou moeten worden bestraft, temeer niet nu niet is gebleken dat de zorg voor de hond hieronder heeft geleden.

5.4. Ook is niet gebleken dat er op de praktijk van beklaagde te weinig antibiotica en pijnstilling zou zijn gegeven. De hond is aan een infuus met fysiologisch zout gelegd en heeft zowel op de dag van de operatie als op de dag erna injecties Novem (ontstekingsremmend en pijnstillend) en Augmentin (combinatiepreparaat Amoxicilline/Clavulaanzuur) toegediend gekregen. Beklaagde heeft verder gesteld dat er bij het ophalen van de hond een antibioticum (Synulox) en pijnstilling (Metacam) in tabletvorm zijn aangeboden, welke geneesmiddelen klaagster echter weigerde mee te nemen. Voorst stelt het college vast dat bij klaagster kennelijk het beeld is ontstaan dat bij de opvolgende kliniek in Duitsland een geheel ander en beter medicatietraject is ingezet, echter welbeschouwd wijkt de aldaar in eerste instantie toegediende medicatie (zie rov. 3.6) op de essentiële onderdelen niet af van hetgeen op de praktijk van beklaagde aan medicatie is toegediend (fysiologisch zout, antibiotica en pijnstilling), behoudens vitamine K en ijzer, welke middelen echter in het kader van de behandeling van anemie naar het oordeel van het college geen toegevoegde waarde hadden. Het misverstand kan overigens zijn ontstaan doordat er in de stukken soms een productnaam wordt genoemd in plaats van de werkzame stof en andersom.

5.5. Dan is er nog het verwijt dat beklaagde ten aanzien van de anemie bij de hond een te afwachtende houding zou hebben aangenomen. Beklaagde stelt dat hij bij de overdracht die ochtend werd geconfronteerd met een geopereerde, bleek ogende hond met anemie, die niet goed kon lopen en niet van de grond wilde komen. Volgens beklaagde was er echter geen sprake was van achteruitgang ten opzichte van de avond ervoor, noch van een levensbedreigende situatie. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat hij wel bezorgd was en dat hij de hond niet stabiel genoeg vond, reden waarom hij de hond ter observatie op de praktijk wilde houden, ook om te controleren of ze kon eten en drinken. Voorts heeft beklaagde gesteld dat hij wel degelijk het plan had een bloedonderzoek en eventueel ook een bloedtransfusie uit te voeren, maar dat hij daarover eerst nog overleg met klaagster wilde voeren, hetgeen door de vervolgens verstoord geraakte verhoudingen tijdens het bewuste telefoongesprek niet meer mogelijk was.

5.6. Het college ziet bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel onvoldoende aanleiding om voormeld verweer van beklaagde in twijfel te trekken en gaat er vanuit dat hij van zins is geweest om terzake de anemie nader bloedonderzoek te verrichten, dat naar het oordeel van het college aangewezen was. Verder geldt dat tijdens het telefoongesprek het vertrouwen in de praktijk door klaagster is opgezegd, waardoor beklaagde inderdaad geen gelegenheid meer heeft gehad om verdere nazorg te verlenen. Het verwijt met betrekking tot het niet willen behandelen van de anemie treft dus geen doel. Overigens wordt nog opgemerkt dat de hond blijkens de stukken bij aankomst in Duitsland die middag heeft gegeten en gedronken en dat het aldaar nog twee dagen heeft geduurd voordat er een bloedtransfusie heeft plaatsgevonden.

5.7. De conclusie die uit het voorgaande volgt is dat beklaagde niet tekort is geschoten in de zorg die hij jegens de hond van klaagster diende te betrachten of dat hij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal dan ook ongegrond  worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen