ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0321 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/95

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0321
Datum uitspraak: 24-03-2011
Datum publicatie: 30-03-2011
Zaaknummer(s): 2009/95
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Enige uren na drachtigheidsonderzoek paard wordt darmperforatie geconstateerd. Voor zover er een oorzakelijk verband tussen het uitgevoerde rectaal onderzoek en de ontstane scheur in de darm kan worden aangenomen, is niet komen vast te staan dat beklaagde aantoonbaar onzorgvuldig heeft gehandeld. Het betreft overigens een zeldzame complicatie, die ook een ervaren en zorgvuldig handelend dierenarts kan overkomen. Ongegrond.

X, klaagster

tegen

Y te A ,             beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De klacht is ter zitting van 24 februari 2011 mondeling behandeld. Klaagster is verschenen, tezamen met haar vader. Beklaagde is eveneens verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mevr. mr. Z.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in dat beklaagde een darmperforatie bij klaagsters paard heeft veroorzaakt en dat hij daarna in de bejegening c.q. communicatie richting klaagster tekort is geschoten.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klaagster, een merrie met de naam XXXXX.

3.2. Eind mei 2009 werd de merrie op een dekstation geïnsemineerd. In verband hiermee heeft klaagster met beklaagde, niet haar eigen dierenarts, een afspraak gemaakt voor een onderzoek naar drachtigheid op 8 juni 2009.

3.3. Beklaagde heeft de merrie onderzocht, waarbij klaagster en haar vader aanwezig waren. Beklaagde concludeerde dat de merrie niet drachtig was. Omdat er wel sprake was van een rijpe follikel op een van de eierstokken, heeft beklaagde klaagster geadviseerd direct met haar paard naar het dekstation terug te gaan voor inseminatie. Tussen partijen is in geschil of beklaagde bij zijn onderzoek nog een echoscopie heeft uitgevoerd. Klaagster en haar vader betwisten dit. Beklaagde stelt dat dit wel het geval is geweest.

3.4. De merrie is na het onderzoek naar het dekstation terug gebracht. Kort nadien vernam klaagster op haar werk telefonisch dat haar paard in de stal van het dekstation op de grond lag, niet in de benen wilde komen en erg versuft leek. De dierenarts verbonden aan het dekstation heeft na een onderzoek vastgesteld dat er mogelijk sprake was van rectumletsel. De merrie is doorgestuurd naar een kliniek in de regio, waar dat vermoeden werd bevestigd. Op de patiëntenkaart van die kliniek staat te dier zake genoteerd  ‘’op 30 cm vanaf anus links lateraal lengtescheur voelbaar van 4-5 cm lang met daarin mest’’.  De merrie is dezelfde dag nog geopereerd en tot 23 juni 2009 op de betreffende kliniek behandeld.

3.5. Omdat het herstelproces niet voldoende voortvarend verliep, is de merrie vervolgens elders opnieuw geopereerd en behandeld. Aldaar kon in september 2009 worden geconcludeerd dat de rectale scheur volledig was hersteld.

3.6. Klaagster heeft beklaagde voor de geleden schade aansprakelijk gesteld, maar beklaagde althans zijn verzekeraar heeft geweigerd aansprakelijkheid te erkennen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. Klaagster heeft haar ongenoegen geuit over het feit dat beklaagde na het gebeuren geen interesse voor de toestand van de merrie heeft getoond, dat hij ten onrechte de mogelijkheid heeft geopperd dat een ander het letsel kan hebben toegebracht en dat hij in een latere fase is gaan ontkennen dat hij de darmperforatie heeft veroorzaakt, terwijl hij een dag na het voorval tegenover haar vader nog zou hebben toegegeven voor het letsel verantwoordelijk te zijn.

5.3. Behalve dat de stukken naar het oordeel van het college niet de conclusie rechtvaardigen dat beklaagde op enigerlei wijze schuld heeft erkend en dat daaruit alleen blijkt dat hij de zaak ter beoordeling aan zijn aansprakelijkheidsverzekeraar heeft voorgelegd, heeft te gelden dat klachten over de communicatie en de bejegening van een eigenaar van een dier buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen. Uitsluitend klachten die het diergeneeskundig handelen van een dierenarts betreffen kunnen door het college in behandeling worden genomen, waaronder bovengenoemde verwijten niet kunnen worden geschaard en op grond waarvan ook de verwikkelingen die zich blijkens de stukken nadien tussen partijen hebben voorgedaan (bedreigingen over en weer, tussenkomst politie) uiten de beoordeling blijven.

5.4. Het college deelt niet de stellige overtuiging van beklaagde dat hij de darmperforatie onmogelijk kan hebben veroorzaakt. Naar het oordeel van het college kan niet worden uitgesloten dat dit toch het geval is geweest, ondanks dat er volgens beklaagde geen bloedsporen op de gebruikte handschoen zijn aangetroffen. Het college neemt daarbij het verstreken tijdsverloop tussen het onderzoek en het moment waarop het letsel werd ontdekt in aanmerking, naast het feit dat er geen goede reden te bedenken valt voor de suggestie dat het paard in die tussentijd nog door een ander persoon kan zijn opgevoeld. Hierbij wordt echter direct aangetekend dat, ook als de scheur tijdens het door beklaagde uitgevoerde onderzoek zou zijn ontstaan, zulks nog niet betekent dat er door hem veterinair onjuist is gehandeld. In dat kader wordt het volgende overwogen.

5.5. Niet in geschil is dat de merrie in een opvoelbox is geplaatst en is vast gehouden, dat beklaagde een handschoen met glijmiddel heeft gebruikt en eerst de mest uit de endeldarm heeft gehaald. Vervolgens heeft beklaagde gevoeld dat de merrie niet drachtig was, maar dat er wel een grote rijpe follikel op een van de eierstokken zat. Voor het overige hebben partijen verschillende lezingen gegeven over de wijze waarop het onderzoek is verlopen. Beklaagde stelt dat hij geen kracht heeft gebruikt, dat het paard tijdens het onderzoek een totaal ontspannen darm had en bijzonder gemakkelijk op te voelen was, dat hij zonder weerstand de eierstokken en de baarmoeder kon bereiken, dat er bij het terugtrekken van de hand geen bloedsporen op de handschoen achter zijn gebleven en dat hij de follikel nog via echo-apparatuur aan klaagster en haar vader heeft laten zien. Volgens beklaagde heeft het paard zijn bedrijf ook op normale wijze en in goede conditie heeft verlaten.

5.6. Hoewel klaagster hiertegenover weliswaar heeft gesteld dat de merrie tijdens het onderzoek de rug bolde en in haar arm beet, staat daarmee naar het oordeel van het college nog niet vast dat beklaagde op ruwe wijze en met teveel kracht of haast te werk is gegaan. Gebleken is dat het rectaal onderzoeken van een merrie tot het dagelijkse werk van beklaagde behoort, terwijl de genoemde verschijnselen, die door beklaagde overigens zijn weersproken, ook kortdurende reflexmatige reacties kunnen zijn als gevolg van het binnendringen van de endeldarm. In ieder geval heeft het college op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet de overtuiging gekregen dat de merrie zich zodanig hevig heeft verzet dat het onderzoek had moeten worden gestaakt. Beklaagde heeft gesteld dat hij de gebruikte handschoen nog steeds in zijn bezit heeft en dat daarop geen bloedsporen aanwezig zijn. Het college heeft in beginsel geen aanleiding om aan die stelling te twijfelen, nog daargelaten dat het college het niet reëel acht om te verwachten dat het alsnog opvragen van de handschoen tot een andere conclusie leidt. Het college houdt het er dan ook voor dat er tijdens het bewuste onderzoek geen sprake is geweest van voor beklaagde kenbare aanwijzingen die op rectumletsel wezen, zodat hem ook niet kan worden verweten dat hij deze niet heeft opgemerkt en heeft nagelaten het paard direct voor een spoedoperatie door te verwijzen. Naar het oordeel van het college kan aldus niet worden geconcludeerd dat beklaagde de merrie niet zorgvuldig of voorzichtig genoeg heeft onderzocht.

5.7.  In zijn algemeenheid wordt door het college nog overwogen dat het ontstaan van een darmscheur tijdens een rectaal onderzoek bij een paard een zeldzame complicatie betreft, die niettemin nimmer kan worden uitgesloten. Ook een ervaren en zorgvuldig handelend dierenarts kan dit overkomen zonder dat daar foutief handelen aan ten grondslag hoeft te liggen, bijvoorbeeld als sprake is van een zwakke plek in de darmwand.

5.8. Beklaagde wordt voorts nog verweten dat hij geen echoscopie heeft verricht. In dat verband wordt overwogen dat o ok als een handmatig rectaal onderzoek overduidelijk op hengstigheid en de afwezigheid van dracht wijst, het gebruikelijk is en aanbevolen wordt om nog een echoscopie uit te voeren, bijv. om de baarmoeder te controleren op cystes of vocht, dan wel om de toestand van de eierstokken of een aangetroffen rijpe follikel zichtbaar te krijgen. Niet in geschil is dat er door beklaagde echo-apparatuur naast de opvoelbox klaar was gezet. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of die apparatuur ook daadwerkelijk is gebruikt. Bij gebrek aan toereikend aanvullend bewijsmateriaal kunnen de feiten op dit punt door het college niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld, waardoor niet kan worden bepaald welke lezing voor juist moet worden gehouden. Dit brengt mee dat dit klachtonderdeel niet kan slagen.

5.9. Ook het verwijt dat klaagster van tevoren niet op het risico van het ontstaan van darmletsel is gewezen treft naar het oordeel van het college geen doel. In het kader van een onderzoek naar drachtigheid is het opvoelen van een merrie onontkoombaar. Het college acht verder niet aannemelijk dat klaagster van het onderzoek had afgezien, indien zij van tevoren van het -overigens zeer geringe- risico op rectumletsel zou zijn gewezen.

5.10. De conclusie is dan dat, voor zover er een oorzakelijk verband tussen het door beklaagde uitgevoerde onderzoek en de ontstane scheur in de darm kan worden aangenomen, niet is komen vast te staan dat beklaagde aantoonbaar onzorgvuldig en veterinair onjuist heeft gehandeld. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering en drs. J. A.M. van Gils, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen