ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0314 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/90

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0314
Datum uitspraak: 24-02-2011
Datum publicatie: 14-03-2011
Zaaknummer(s): 2009/90
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Entropionoperatie hond naar het oordeel van het college is niet voorbehouden aan een oogspecialist. In casu ging het om geringe afwijking. Het college acht ook niet bewezen dat de nadien opgetreden complicaties aan nalatig handelen van beklaagde te wijten zijn. Ongegrond.

X, klaagster

tegen

Y, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 januari 2011. Klaagster was aanwezig tezamen met haar gemachtigde, mevr. mr. Z. Beklaagde is eveneens verschenen, tezamen met haar partner.

2. DE KLACHT

De klacht, zoals door beklaagde ter zitting desgevraagd nog toegelicht, komt er op neer dat beklaagde de hond van klaagster terzake een entropionoperatie door had moeten verwijzen naar een specialist en dat zij deze operatie als eerstelijns dierenarts niet zelf had mogen uitvoeren, terwijl zij ook met betrekking tot de nabehandeling van de hond tekort is geschoten.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De klacht heeft betrekking op de hond van klaagster, een St. Bernard met de naam Dindja, bij wie door beklaagde althans een van haar collega’s entropion –een aandoening aan de oogleden- werd vastgesteld. Op 26 augustus 2009 heeft beklaagde aan de beide ogen van de hond een entropionoperatie uitgevoerd. Na het ontwaken uit de narcose heeft de hond een hondenhalskraag omgekregen en zijn de ogen door een assistente van de praktijk gezalfd en is oogzalf aan klaagster meegegeven voor toediening thuis (4 tot 6 keer per dag).

3.2. Twee dagen na de operatie, op vrijdag 28 augustus 2009, heeft er telefonisch contact tussen klaagster en de praktijk plaatsgevonden, waaruit onder meer naar voren kwam dat de hond na de operatie nog geen ontlasting had gehad. Later op de dag is klaagster met de hond op de praktijk langsgekomen. Bij het consult bleek onder meer dat de ogen dik en opgezwollen waren. Er is een injectie (Voreen) tegen de zwelling toegediend en uit de patiëntenkaart leidt het college af dat de hond op die dag ook een nieuwe hondenkraag heeft omgekregen en dat het advies is gegeven vaker te zalven.

3.3. Op maandag 31 augustus 2009 heeft er opnieuw telefonisch contact met klaagster plaatsgevonden en is zij later op de middag met de hond bij de praktijk langsgegaan. Bij dat consult bleken de meeste wondhechtingen aan de ventrale kant los te zijn gescheurd en er een zeer ernstige zwelling van de oogleden te zijn opgetreden, waarbij het hoornvlies reeds licht was beschadigd. Beklaagde heeft de situatie uiterst zorgelijk ingeschat en voorgesteld de hond de rest van de dag rust te geven en de volgende dag terug te komen voor een eventuele operatie waarbij het derde ooglid zou worden overgehecht.

3.4. Klaagster heeft vervolgens besloten om op 1 september 2009 naar een andere dierenarts te gaan, waar de hond blijkens de patiëntenkaart een nieuwe hondenkraag heeft gekregen en is verwezen naar een oogspecialist.  Deze heeft geoordeeld dat de situatie uitermate ernstig was –voor de precieze bevindingen wordt verwezen naar het gemaakte verslag- en met klaagster besproken dat de hond eerst gedurende een week met Rimadyl en antibiotica behandeld zou moeten worden, alvorens een hersteloperatie (lidplastiekoperatie) kon worden uitgevoerd. Met klaagster is tevens gesproken over de kosten, over het feit dat de hond een intensieve nabehandeling zou moeten ondergaan en dat een gunstig herstel niet kon worden gegarandeerd. In overleg is vervolgens besloten de hond te euthanaseren.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op haar verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp werd ingeroepen.

5.2. Het verst strekkende verwijt dat beklaagde wordt gemaakt is dat zij niet kundig genoeg zou zijn geweest om de operatie uit te voeren en deze bij voorbaat aan een specialist had moeten overlaten. Naar het oordeel van het college valt evenwel niet in te zien waarom een operatie als hier aan de orde, terzake waarvan ter zitting is gesteld en niet is bestreden dat er slechts sprake was van een geringe c.q. minimale afwijking aan de ogen, niet door een eerstelijns dierenarts zou kunnen en mogen worden uitgevoerd en aan specialisten voorbehouden zou zijn. Daarbij komt dat het college in beginsel geen aanleiding heeft om het twijfelen aan de stelling van beklaagde dat zij ruime ervaring met dergelijke operaties heeft en die reeds bij diverse honden van verschillende rassen met goed resultaat heeft uitgevoerd.

5.3. Naar het oordeel van het college zijn er voorts onvoldoende concrete aanwijzingen gesteld of gebleken die de conclusie kunnen dragen dat beklaagde ten aanzien van het onderzoek, de operatie en nabehandeling verwijtbaar heeft gehandeld. De gestelde diagnose is niet of onvoldoende bestreden en bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel gaat het college er vanuit dat het pre-anesthetisch onderzoek geen bijzonderheden of contra-indicaties voor een narcose zijn gebleken, dat er voorts bij de operatie als zodanig adequaat hechtdraad (Vicryl 6/0) is gebruikt en een juiste hechttechniek is toegepast en dat de hond goed uit de narcose is gekomen. Beklaagde heeft voorts onbestreden gesteld dat er antibiotica is toegediend en dat voor meerdere dagen pijnstilling in de vorm van Tolfedine (tabletten) is verstrekt. Hoewel dit niet op de patiëntenkaart staat genoteerd acht het college voldoende aannemelijk, zoals beklaagde ter zitting heeft toegelicht, dat de kosten van deze medicatie bij de operatie waren inbegrepen en daardoor wel zijn toegediend c.q. verstrekt maar niet staan vermeld op de patiëntenkaart of op een factuur.

5.4. Met betrekking tot de nabehandeling heeft beklaagde gesteld dat er bij het consult op vrijdag 28 augustus 2009, twee dagen na de operatie, geen sprake was van situatie dat de hond had moeten worden opgenomen of kalmeringstabletten had moeten krijgen –er was op dat moment geen sprake van losgelaten hechtingen en blijkens de patiëntenkaart was de hond erg sloom - en dat haar ook niet bekend is dat klaagster daarom had verzocht. Bij het consult is een injectie tegen de zwelling toegediend en uit de patiëntenkaart volgt dat onder meer is geadviseerd vaker te zalven. De hechtingen zijn kennelijk in het daarop volgende weekend of op maandag 31 augustus 2009 losgeraakt en het heeft er alle schijn van dat de hond enorm is gaan ‘schuren’, mogelijk buiten het zicht van klaagster. Naar het oordeel van het college ontbreekt het echter aan toereikend bewijs om te kunnen concluderen dat de hechtingen zijn losgeraakt doordat beklaagde een ondeugdelijke hondenkraag of ontoereikende medicatie c.q. pijnstilling heeft toegediend of meegegeven. Beklaagde heeft in dit kader overigens van haar kant aangevoerd te betwijfelen of de hond de hondenkraag wel steeds heeft omgehad en of de zalfinstructies wel deugdelijk zijn opgevolgd. Ook heeft zij gesteld dat bij het consult op maandag 31 augustus 2009, toen zij vast stelde dat de oogleden zeer ernstig gezwollen waren, klaagster te hebben geadviseerd naar een oogspecialist te gaan en dat zij de voorgenomen operatie de volgende dag aan het derde ooglid (om verdere schade aan het hoornvlies tegen te gaan, welke operatie niet is doorgegaan) niet eerder had uitgevoerd dan nadat zij daarover overleg met een specialist had gehad. Hoe het ook zij, gelet op de tegenspraak die er op de verschillende punten bestaat en nu niet op grond van andere feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld welke lezing voor juist moet worden gehouden, kunnen de feiten te dier zake niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Aldus kan niet bewezen worden geacht dat beklaagde terzake de nabehandeling verwijtbare fouten heeft gemaakt. Dit betekent dat ook dit klachtonderdeel wordt verworpen.

5.5. Het college eindigt met de opmerking dat ook als een operatie naar behoren is uitgevoerd er altijd onvoorziene complicaties en pijnklachten kunnen optreden. In dit geval is onvoldoende gebleken dat de ontstane complicaties zijn toe te schrijven aan onjuist veterinair handelen door beklaagde, hetgeen meebrengt dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers            mr. G.J. van Muijen