ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0312 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/82

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0312
Datum uitspraak: 27-01-2011
Datum publicatie: 08-03-2011
Zaaknummer(s): 2009/82
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Het College kan beklaagde op grond van zijn bevindingen –geen hartruis maar wel een specifiek en voor beklaagde herkenbaar krakend geluid op de longen- volgen in zijn redenering dat hij in eerste instantie bij de hond van klaagster niet aan een hartprobleem dacht, maar van een longaandoening is uitgegaan.  Ongegrond.

X, klaagster

tegen

Y, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 december 2010. Klaagster heeft zich voor de zitting afgemeld. Beklaagde is wel verschenen.

2. DE KLACHT 

Beklaagde wordt verweten dat hij bij de hond van klaagster een verkeerde diagnose heeft gesteld, dat hij daarna geen contact meer met klaagster heeft opgenomen en dat hij gegevens uit de patiëntenkaart zou hebben verwijderd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een West Highland White Terriër met de naam XXXXXX, geboren 13 juli 2000.

3.2. Op 14 februari 2009 is klaagster met de hond op consult bij beklaagde geweest voor de jaarlijkse vaccinaties. Daarbij is door klaagster ter sprake gebracht dat de hond slecht wilde lopen, kortademig en snel moe was. Beklaagde heeft een onderzoek ingesteld en met een stethoscoop het hart en de longen beluisterd. Hierna heeft beklaagde aan klaagster gemeld dat er waarschijnlijk sprake was van een longaandoening en voorgesteld een behandeling te starten met inhalatiemedicatie (pufjes, ter verwijding van de luchtwegen), die beklaagde echter niet op voorraad had en die hij moest bestellen, terwijl voor toepassing van die medicatie ook een pomp moest worden aangeschaft.

3.3. Klaagster heeft twee dagen later een andere dierenartsenpraktijk benaderd voor een second opinion, omdat ze kennelijk haar twijfels had over de door beklaagde gestelde diagnose en het voorgestelde behandeltraject. Bij de opvolgend dierenartsenpraktijk is een thoraxfoto gemaakt, waarop een vergrote hartschaduw te zien was en waaruit bleek dat er sprake was van vernauwde trachea en vocht in de longen. Aldaar is geconcludeerd dat de hond een hartprobleem had.

3.4. De hond is bij de opvolgend dierenartsenpraktijk onder behandeling gebleven en met vochtafdrijvende medicatie (Furosemide) en hartmedicatie (Vetmedin) behandeld.

Hoewel de klachten afnamen (het krakende geluid op de longen verminderde en de hoeveelheid vocht in de longen nam af) kreeg de hond na verloop van tijd weer een terugval, zich onder meer uitend in braakklachten en niet willen eten. In juli 2009 werd de hond plotseling benauwd en ging haar conditie zodanig achteruit dat in overleg is besloten tot euthanasie.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college neemt tot uitgangspunt dat bij de in het veterinair tuchtrecht ingevolge artikel 14 van de WUD te toetsen norm als maatstaf wordt aangehouden of een dierenarts in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden. Hoewel in deze klachtzaak een onafhankelijk radioloog de door de opvolgend dierenartsenpraktijk gemaakte thoraxfoto’s heeft beoordeeld en als conclusie heeft genoteerd ‘tracheacollaps en een beeld van een hartprobleem met longoedeem’  is het de vraag of beklaagde, door van een longaandoening in plaats van een hartprobleem uit te gaan, de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft overschreden. Bij de beantwoording van die vraag acht het college het gerechtvaardigd om het diergeneeskundig handelen van beklaagde niet met de kennis achteraf maar in retrospectief te beoordelen, dus vanuit de situatie op 14 februari 2009, waarbij de latere bevindingen worden weggedacht.

5.3. Voor het college is, gelet op de tegenstrijdige lezingen die er daaromtrent door partijen zijn gegeven, niet duidelijk geworden of klaagster, zoals zij stelt, tijdens eerdere consulten al diverse keren had gemeld dat de hond moeilijk wilde lopen en snel moe was, maar dat beklaagde dit steeds heeft weggewuifd. Beklaagde heeft dit uitdrukkelijk betwist. Uit de patiëntenkaart en zijn verweer volgt dat de hond in augustus 2008 werd aangeboden met hoestklachten en is behandeld voor een keelontsteking. Tijdens een volgend consult in september 2008 is de hond blijkens de patiëntenkaart behandeld wegens braakklachten. Ook met betrekking tot alle andere op de patiëntenkaart vermelde consulten is niet gebleken dat er al eerder respiratoire klachten c.q. klachten omtrent kortademigheid en moeheid zijn gemeld of gebleken. Nu er in dit verband ook anderszins geen bewijs is bijgebracht, is onvoldoende komen vast te staan dat er door klaagster al eerder zorgen over de hond qua kortademigheid en moeheid zijn geuit, die door beklaagde niet serieus zouden zijn genomen.

5.4. Verder kan niet worden ontkend dat beklaagde tijdens het bewuste consult op 14 februari 2009 duidelijk aandacht aan de gemelde gezondheidsklachten heeft besteed. Beklaagde heeft het hart beluisterd en geen afwijkingen (hartruis e.d.) gehoord. Verder heeft beklaagde gesteld bij het beluisteren van de longen een hard, krakend en zeer specifiek geluid te hebben waargenomen, dat hij vaker had gehoord maar alleen bij honden van dit specifieke ras. Beklaagde heeft gesteld dat hij de precieze benaming van de aandoening -Idiopathic Pulmonary Fibrosis- op dat moment niet paraat had en tegenover klaagster mogelijk het woord longemfyseem heeft gebruikt, maar dat hij zich op dat moment nog wel kon herinneren hoe hij de honden met deze aandoening in het verleden had behandeld, te weten met corticosteroïden en inhalatietherapie (pufjes met bijv. Salbutamol). Het college heeft geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen beklaagde bij zijn onderzoek stelt te hebben geconstateerd. Op grond van die bevindingen –geen hartruis maar wel een specifiek en voor beklaagde herkenbaar krakend geluid op de longen- kan het college beklaagde tevens volgen in zijn redenering dat hij in eerste instantie niet aan een hartprobleem dacht, maar van een longaandoening is uitgegaan.

5.5. Hiernaast is uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende duidelijk geworden dat het hier een vermoedelijke en geen definitieve diagnose betrof. In de diergeneeskunde is niet ongebruikelijk om op basis van een waarschijnlijkheidsdiagnose een behandeling in te zetten, waarbij het wel aangewezen is om het effect ervan te controleren. Behalve dat het college, zoals hiervoor overwogen, verdedigbaar acht hoe beklaagde tot zijn waarschijnlijkheidsdiagnose is gekomen, heeft hij ook ter zitting naar het oordeel van het college voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het plan had een evaluatiemoment in te lassen om het effect van de voorgestelde medicatie te beoordelen en bij het uitblijven van resultaat nader onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door het maken van een thoraxfoto. Doordat de hond echter vrijwel direct na het consult op 14 februari 2009 aan zijn zorg en behandeling werd onttrokken en met het voorgestelde medicatietraject ook geen aanvang is gemaakt, werd beklaagde de mogelijkheid hiertoe ontnomen en heeft hij zijn diagnose niet meer kunnen bijstellen. Dat er tijdens het bewuste consult niet direct tot een thoraxfoto is besloten acht het college evenmin onbegrijpelijk of veterinair nalatig, nu er op geen enkele wijze is gebleken dat er sprake was van benauwdheid of een noodsituatie tijdens het consult zelf, dat overigens in het kader van toediening van de jaarlijkse vaccinaties plaatsvond.

5.6. Samenvattend heeft beklaagde met zijn diagnose achteraf bezien weliswaar niet goed gezeten, maar was de door hem gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose op grond van zijn bevindingen naar het oordeel van het college niet onlogisch en verdedigbaar, was er geen sprake van een noodsituatie en bestond er nog geen directe noodzaak om een thoraxfoto te maken, terwijl beklaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het effect van de voorgestelde medicatie heeft willen afwachten en zonodig nader onderzoek had verricht, waarvoor hij de gelegenheid niet meer heeft gekregen. Alles bijeengenomen is er aldus naar het oordeel van het college geen sprake geweest van een abnormale gang van zaken en is er te weinig aanleiding te oordelen dat beklaagde veterinair nalatig heeft gehandeld door tijdens het bewuste consult niet direct tot nadere diagnostiek te besluiten.

5.7. Voor zover beklaagde wordt verweten dat hij na het consult op 14 februari 2009 geen telefonisch contact meer met klaagster heeft opgenomen, wordt zulks door beklaagde betwist en heeft te gelden dat deze kwestie betrekking heeft op de communicatie tussen een dierenarts en een eigenaar, een onderwerp dat buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht valt en waarover niet kan worden geklaagd.

5.8. Tenslotte acht het college niet bewezen dat beklaagde bewust en moedwillig gegevens op de patiëntenkaart zou hebben verwijderd. Beklaagde heeft in dat kader gesteld dat hij de patiëntenkaart na het bewuste consult, dat op een zaterdag plaatsvond, heeft uitgedraaid en op zijn bureau heeft gelegd met de bedoeling deze na het weekend aan te vullen en tevens  als geheugensteun, omdat de inhalatiemedicatie nog moest worden besteld en hij nog medische literatuur wilde raadplegen voor verdere informatie over de door hem vermoede aandoening (Idiopathic Pulmonary Fibrosis). Beklaagde heeft voorts gesteld dat, omdat hij na het weekend vernam dat klaagster naar een andere dierenartsenpraktijk was gegaan, hij de gegevens niet meer heeft aangevuld en in de computer heeft ingevoerd. Het college acht de door beklaagde gegeven verklaring niet onaannemelijk en ziet op basis daarvan onvoldoende aanleiding beklaagde voor de onvolkomenheid op de patiëntenkaart tuchtrechtelijk te bestraffen. Wel wordt beklaagde aanbevolen om direct en aansluitend aan een consult duidelijk verslag te doen van de anamnese, het verrichte onderzoek en het voorgestelde behandeltraject, om onduidelijkheden en discussies hierover achteraf te voorkomen.

5.9. De slotsom is dan dat naar het oordeel van het college niet kan worden geconcludeerd dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij ten opzichte van de hond had behoren te betrachten, althans dat hij in ieder geval niet zodanig nalatig of verwijtbaar heeft gehandeld dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.A.M. Austie, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers            mr. G.J. van Muijen