ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0310 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/78

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0310
Datum uitspraak: 27-01-2011
Datum publicatie: 08-03-2011
Zaaknummer(s): 2009/78
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster meldt zich onaangekondigd bij beklaagde met het verzoek haar hond terzake een larynxparalyse te opereren. Beklaagde weigert, naar het oordeel van het college om acceptabele redenen. Een dergelijke operatie is technisch ingewikkeld en vereist grondige voorbereiding en zorgvuldige nazorg. Verder heeft het college geen reden om te twijfelen aan de stelling van beklaagde dat hij zich er van heeft vergewist of er geen sprake was van een spoedsituatie.  Ongegrond.

X, klaagster

tegen

Y, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 december 2010. Klaagster was daarbij aanwezig tezamen met haar partner. Beklaagde is eveneens verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mevr. mr. Z.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij heeft geweigerd de hond van klaagster aan een larynxparalyse (stembandverlamming) te opereren en dat hij er ten onrechte vanuit is gegaan dat er geen sprake was van een spoedeisende situatie.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om XXXX, Berner Sennenhond van klaagster, geboren 16 juni 1998.

3.2. Op 3 juni 2009 kwam de hond plotseling in ademnood te verkeren. Klaagster is naar haar eigen dierenarts gegaan, die bij zijn onderzoek constateerde dat de hond bleke slijmvliezen en een versnelde ademhaling had en die direct via een masker zuurstof heeft toegediend. Na enige minuten normaliseerde de ademhaling zich – in rust was er geen duidelijke ademnood meer- en kleurden de slijmvliezen weer normaal.

3.3. Vervolgens heeft de eigen dierenarts een röntgenfoto van de thorax gemaakt, waarop door hem, behalve een aangeboren afplatting van de borstkas, geen bijzonderheden zijn waargenomen. Later op de dag heeft deze dierenarts nog een laryngoscopie verricht en op basis daarvan geconcludeerd dat er sprake was van een larynxparalyse. Hierop is telefonisch contact gezocht met beklaagde, die op verwijzing gezelschapsdieren met K.N.O.-problemen behandeld en die de nodige expertise en ervaring met operaties terzake larynxparalyses heeft.

3.4. Bij de telefonische contacten met de assistente van beklaagde en nadien met beklaagde zelf heeft de eigen dierenarts van klaagster verzocht de hond met spoed terzake de  larynxparalyse te opereren. Beklaagde heeft echter te kennen gegeven dat een dergelijke operatie die middag niet mogelijk was en dat de eerstvolgende gelegenheid daartoe op maandag 8 juni 2009 zou zijn. Beklaagde heeft de eigen dierenarts wel gewezen op de mogelijkheid een tracheostomie uit te voeren en een canule in de trachea te plaatsen en geadviseerd Dexamethason (tegen de zwelling in de keel) en Phenobarbital (om de hond rustig te houden en opwinding te voorkomen) toe te dienen.

3.5. Klaagster kon zich niet verenigen met het feit dat beklaagde tegenover haar eigen dierenarts had aangegeven niet van zins te zijn haar hond die middag nog te opereren en is vervolgens op eigen initiatief met de hond naar de praktijk van beklaagde afgereisd en heeft zich daar onaangekondigd aan de balie gemeld, met een CD waarop beelden van de door de eigen dierenarts verrichte laryngoscopie en gemaakte röntgenfoto’s stonden.

3.6. Beklaagde heeft klaagster te woord gestaan, maar is bij zijn weigering gebleven om de hond die middag te opereren. Er is tussen partijen over een aantal andere opties gesproken, maar uiteindelijk is klaagster met de hond naar huis gegaan, met een afspraak voor een operatie op 8 juni 2009. Ongeveer twee uur later na thuiskomst werd de hond bij het omdraaien in de mand plotseling opnieuw benauwd. Klaagster is met de hond naar haar eigen dierenarts gereden, maar bij aankomst aldaar werd geconstateerd dat de hond was overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat, hoezeer klaagster er kennelijk ook van overtuigd is dat haar hond is overleden door verstikking als gevolg van een larynxparalyse, er na het overlijden geen sectie is verricht en dat andere doodsoorzaken niet uitgesloten kunnen worden geacht.

5.3. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde een begrijpelijke en acceptabele motivering gegeven voor zijn weigering om de hond die middag nog te opereren. Een specialistische larynxoperatie als hier bedoeld is technisch ingewikkeld en vereist een grondige voorbereiding en zorgvuldige nazorg. Beklaagde heeft gesteld dat hij om die reden dergelijke operaties alleen op maandagen uitvoert, steeds tezamen met dezelfde en terzake zeer ervaren assistente, omdat alleen in die situatie een adequate voorbereiding en een aanvaardbaar resultaat en goede nazorg mogelijk is. Gelet op het feit dat klaagster zich die middag onaangekondigd op de praktijk meldde en beklaagde niet voor een gunstig resultaat kon instaan omdat hij qua voorbereiding, assistentie en te verlenen nazorg op dat moment niet voldoende was uitgerust, waarbij komt dat een dergelijke operatie normaliter ook uitstel kan velen, behoefde van beklaagde naar het oordeel van het college niet te worden gevergd desgevraagd maar tegen zijn zin een aldus risicovolle operatie uit te voeren. Aldus heeft beklaagde naar het oordeel van het college in tuchtrechtelijke zin niet verwijtbaar gehandeld door de operatie uit te stellen tot 8 juni 2009.

5.4. Met betrekking tot de vraag of beklaagde die middag in diergeneeskundig opzicht anderszins verwijtbaar heeft gehandeld, is tussen partijen in geschil of beklaagde de hond nog heeft onderzocht, waarbij in ieder geval vast staat dat hij geen uitgebreid algemeen onderzoek heeft verricht en dat hij de door klaagster meegenomen cd (met röntgenfoto’s en beelden van de laryngoscopie) niet heeft bekeken. Hoewel dat wel de voorkeur had gehad ziet het college in de bijzondere omstandigheden van dit geval, waarbij klaagster onaangekondigd aan de balie stond, aanleiding beklaagde niet te verwijten dat hij die middag is afgegaan op mededelingen van klaagster en op de bevindingen van de eigen dierenarts, die enige uren eerder diverse onderzoeken had verricht en reeds een diagnose had gesteld, waarvan aan beklaagde telefonisch reeds verslag was gedaan.

5.5. Voorts heeft het college onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de stelling van beklaagde dat hij zich er die middag wel van heeft vergewist of er geen sprake was van een spoedsituatie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een dergelijke beoordeling (slijmvliezen, ademhaling) voor het grootste deel ook middels observatie, derhalve zonder hulpmiddelen kan plaatsvinden en dat beklaagde ook á vu een indruk van de hond heeft gehad. In ieder geval acht het college voldoende aannemelijk dat beklaagde de slijmvliezen en de CRT heeft gecontroleerd, die niet afwijkend bleken en dat hij al luisterend heeft vastgesteld dat er slechts van een geringe stridor sprake was. Daar komt bij dat beklaagde ter zitting voorts nog heeft gesteld dat de hond de praktijk lopend heeft verlaten en dat de hond ook blijkens de eigen stellingen van klaagster ten tijde van het bezoek aan beklaagde een rustige ademhaling had. Aldus is onvoldoende gebleken dat er tijdens het bezoek aan beklaagde sprake was van een noodsituatie die tot direct ingrijpen noopte, bijvoorbeeld het verrichten van een tracheostomie.

5.6. Hoewel duidelijk is dat de sfeer tussen partijen die bewuste middag te wensen over heeft gelaten, staat voorts vast dat beklaagde over alternatieven heeft gesproken en heeft aangeboden de hond op te nemen en bij het ontstaan van acute benauwdheid een tracheostomie uit te voeren, waarmee klaagster echter niet instemde, omdat er in de nacht geen toezicht zou zijn en het voor haar niet mogelijk was om zelf op de praktijk te blijven. Verder is niet in geschil dat beklaagde tevens heeft aangeboden de hond die middag nog te verwijzen naar de universiteitskliniek in Utrecht, om het dier aldaar een larynxoperatie te laten ondergaan, welk voorstel voor klaagster evenmin aanvaardbaar was.

5.7. Hiernaast had de hond van de eigen dierenarts en op advies van beklaagde reeds Phenobarbital toegediend gekregen, welke medicatie tevens in tabletvorm aan klaagster was meegegeven om stress te vermijden en er voor te zorgen dat de hond rustig zou blijven. Het college acht verder niet onbegrijpelijk dat beklaagde in zijn overtuiging c.q. veronderstelling dat de hond de periode tot de operatie zou kunnen overbruggen ook betekenis heeft toegekend aan zijn jarenlange ervaring op dit gebied en het feit dat het nog nimmer was voorgekomen dat een hond puur aan een stembandverlamming was komen te overlijden, hetgeen ook door het college uitzonderlijk wordt geacht. Aldus bestaat er naar het oordeel van het college onvoldoende grond beklaagde in tuchtrechtelijke zin te verwijten dat hij niet heeft voorzien dat de hond enige uren na thuiskomst zou komen te overlijden, waarbij herhaald zij dat er door beklaagde die middag ook alternatieven zijn besproken, daaronder een verwijzing naar de universiteitskliniek in Utrecht.

5.8. Resumerend heeft beklaagde die middag op aanvaardbare gronden geweigerd een operatie uit te voeren, is onvoldoende gebleken van concrete tekenen die er op wezen dat er door beklaagde die middag acuut moest worden ingegrepen, zijn er alternatieven besproken en acht het college onvoldoende verwijtbaar dat beklaagde niet heeft voorzien dat de hond enige uren later zou komen te overlijden. Aldus ziet het college te weinig aanleiding om te concluderen dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij ten opzichte van de hond had behoren te betrachten. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.A.M. Austie, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers             G.J. van Muijen