ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0309 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/91

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0309
Datum uitspraak: 27-01-2011
Datum publicatie: 08-03-2011
Zaaknummer(s): 2009/91
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts handelt verwijtbaar door bij een tweede nachtelijk telefoontje niet voldoende door te vragen naar de ernst van de situatie en ook in tweede instantie te volstaan met terugverwijzing van een zieke hond naar de eigen dierenarts, wiens praktijk vanwege de reisafstand echter niet spoedig kon worden bereikt. Beklaagde had alternatieve oplossingen kunnen aandragen. Volgt waarschuwing.

X, klager

tegen

Y, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 december 2010. Klager is bij die gelegenheid verschenen. Beklaagde is eveneens verschenen tezamen met zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde, mevrouw mr. Z.

2. DE KLACHT 

Beklaagde wordt verweten dat hij heeft geweigerd de in nood verkerende hond van klager medische zorg te verlenen.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Bouvier die op 23 september 2009 omstreeks 20:15 uur op het gazon bij de woning van klager omviel en onwel werd.

3.2. Klager, wonend in B, heeft hierop zijn eigen dierenarts in A geconsulteerd. Omdat er echter diverse wegen in de buurt waren afgesloten in verband met de aanleg van een rotonde, was klager genoodzaakt via een omweg te rijden en arriveerde hij eerst na ongeveer drie kwartier op de praktijk.

3.3. De eigen dierenarts heeft de hond onderzocht en geconstateerd dat er sprake was van een versnelde ademhaling, een hoge hartslag en bleke slijmvliezen. Er is een buikpunctie verricht en een röntgenfoto gemaakt, waaruit geen afwijkingen naar voren kwamen, overigens ondanks dat deze dierenarts volgens klager een bult in de buikstreek had gevoeld. De hond heeft Tolfedine en Dexadreson toegediend gekregen, waarna verbetering optrad. De hond is mee naar huis gegaan en klager kreeg het advies de volgende ochtend naar een specialist te gaan voor een echografie van de buik.

3.4. Omdat de conditie van de hond na thuiskomst verslechterde, heeft klager althans zijn echtgenote omstreeks 23:50 uur contact opgenomen met beklaagde, wiens praktijk op ongeveer 10 minuten afstand van het woonhuis van klager is gelegen. Beklaagde heeft klager bij dit telefoongesprek geadviseerd contact op te nemen met zijn eigen dierenarts in A.

3.5. Omstreeks 0:30 uur heeft klager telefonisch bij de eigen dierenartsenpraktijk in A gevraagd of de behandeling van de hond door beklaagde mocht worden overgenomen, vanwege de kortere reisafstand en tijdwinst die daarmee kon worden geboekt. De dienstdoende dierenarts aldaar gaf aan daar geen bezwaar tegen te hebben.

3.6. Omstreeks 0:50 uur heeft klager voor de tweede keer die avond c.q. nacht contact opgenomen met beklaagde en gemeld dat zijn eigen dierenartspraktijk toestemming gaf voor een overname van de behandeling van de hond door beklaagde. Deze heeft klager tijdens dit gesprek echter wederom naar de eigen dierenarts in A terug verwezen.

3.7. Klager heeft vervolgens besloten toch met de hond naar de eigen dierenartsenpraktijk in A te gaan. De dierenambulance werd ingeschakeld voor vervoer, maar kort voordat deze bij klager arriveerde (omstreeks 2:00 uur) is de hond overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college gaat voorbij aan het ter zitting nog naar voren gebrachte standpunt van beklaagde dat hij geen reguliere dierenartsenpraktijk voert, maar slechts incidenteel en als een soort freelancer diergeneeskundige werkzaamheden verricht. Onderzoek heeft uitgewezen dat beklaagde nog steeds als dierenarts in het daartoe bestemde register staat ingeschreven en ter zitting heeft hij verklaard nog steeds praktiserend te zijn in die zin dat hij bijvoorbeeld nog jaarlijkse entingen en dergelijke verricht, terwijl hij zich ook op het internet als dierenarts profileert. Het enkele feit dat hij wellicht minder frequent en op een andere wijze dan de meeste van zijn collega’s actief is, laat onverlet dat hij nog immer diergeneeskundige is en in die hoedanigheid een verantwoordelijkheid heeft.

5.3. Dat klager tijdens de twee bedoelde telefoongesprekken met grove bewoordingen en op een denigrerende wijze te woord is gestaan, is gelet op de betwisting daarvan door beklaagde en bij gebrek aan toereikend bewijs niet vast komen staan. Niet ter discussie staat echter dat klager tijdens beide telefonische contacten door beklaagde is terug verwezen naar zijn eigen dierenarts in A. Aan het college ligt de vraag voor of deze handelwijze veterinair nalatig en tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest.

5.4. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde veterinair niet onjuist gehandeld door klager na het eerste telefoongesprek te adviseren eerst weer contact met de eigen dierenarts op te nemen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de hond aldaar als patiënt bekend was, dat het dier enkele uren eerder door de eigen dierenarts was onderzocht, die een medicamenteuze behandeling had ingezet, terwijl uit de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende is gebleken dat er door klager tijdens dat eerste telefoongesprek reeds een duidelijke noodsituatie werd gemeld. Beklaagde heeft ter zitting overigens nog verklaard dat hij klager bij dat telefoongesprek heeft trachten uit te leggen dat hij geen nader onderzoek in de vorm van een scan of echografie kon verrichten omdat hij niet over de daarvoor benodigde apparatuur beschikt. Klager heeft in dat verband ter zitting verklaard dat hij juist beklaagde heeft benaderd omdat op diens website de indruk werd gewekt dat er scanapparatuur op de praktijk aanwezig was. Hoe het ook zij, het college ziet op basis van de genoemde argumenten onvoldoende aanleiding beklaagde te verwijten dat hij klager in eerste instantie heeft geadviseerd eerst contact met zijn eigen dierenarts op te nemen.

5.5. Met betrekking tot het tweede telefoongesprek is uit de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam aannemelijk geworden dat daarbij door klager is gemeld dat de hond in (adem)nood verkeerde en dat het vanwege de wegopbrekingen qua reisafstand meer dan drie kwartier zou duren voordat hij bij zijn eigen dierenarts in A kon zijn, terwijl vanuit de praktijk aldaar toestemming was gegeven voor de overname van de behandeling door beklaagde. Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd bevestigd dat er bij klager sprake was van een panieksituatie. Onder die omstandigheden had het naar het oordeel van het college op de weg van beklaagde gelegen duidelijk uit te vragen hoe slecht de hond er precies aan toe was, of het verlenen van medische hulp nog enig uitstel kon velen en of hij zelf niet toch iets kon betekenen (bijv. de hond uit zijn lijden verlossen), waarna de meest aangewezen vervolgstap kon worden bepaald. Dat hoefde nog niet per sé te betekenen dat beklaagde de hond zelf had moeten ontvangen, maar wel dat hij, indien hij zelf niets voor de hond kon betekenen, klager in ieder geval alternatieven in de buurt zou hebben aangereikt, door hem bijvoorbeeld te verwijzen naar een dichterbij gelegen praktijk. Door zonder verder doorvragen te volstaan met een terugverwijzing naar de eigen dierenarts, terwijl er een noodsituatie was gemeld en met het risico dat de praktijk van de eigen dierenarts mogelijk niet tijdig kon worden bereikt, heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet de vereiste zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid aan de dag gelegd die van een dierenarts mag worden verwacht. Daaraan doet niet af de stelling van beklaagde dat klager hem tijdens het tweede telefoongesprek zou hebben verteld dat zijn eigen dierenarts niet naar de praktijk wilde komen. Behalve dat klager betwist dit te hebben beweerd, had ook in een dergelijke situatie het belang van de hond voorop moeten staan en had van beklaagde mogen worden verwacht dat hij een verdere anamnese had afgenomen en klager had gewezen op de alternatieve mogelijkheden die er in de gegeven noodsituatie nog openstonden.

5.6.  Ook de stelling van beklaagde, dat hij op de tijdstippen waarop klager belde geen dienst had, wordt door het college gepasseerd. Een dergelijk verweer gaat slechts op in situaties waarin geen sprake is van nood. In casu werd beklaagde feitelijk om hulp gevraagd, terwijl er in ieder geval ten tijde van het tweede telefoongesprek een noodsituatie is gemeld, althans een zodanig ernstige situatie dat beklaagde niet mocht volstaan met de enkele mededeling naar de eigen dierenarts terug te gaan. Uitgangspunt in het veterinair tuchtrecht is dat een dierenarts –dienstdoend of niet- desgevraagd gehouden is een in nood verkerend dier hulp te verlenen, althans er voor te zorgen dat het dier de vereiste hulp krijgt.

5.7. Op grond van het voorgaande acht het college de klacht gedeeltelijk gegrond en het opleggen na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor in rov. 5.5 omschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.A.M. Austie, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers            mr. G.J. van Muijen