ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0308 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/65

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0308
Datum uitspraak: 27-01-2011
Datum publicatie: 08-03-2011
Zaaknummer(s): 2009/65
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Dierenarts wacht onverantwoord lang - 6 dagen - met chirurgisch verwijderen van ontstoken baarmoeder bij hond. Ook qua pijnstilling en antibiotica worden terecht verwijten gemaakt. Gegrond. Volgt berisping.

X, klaagster

tegen

Y, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 december 2010. Klaagster was daarbij aanwezig, tezamen met haar echtgenoot en mevr. Z, fokster van de hond waar het in deze klachtzaak om gaat. Beklaagde is, hoewel naar behoren opgeroepen, niet verschenen.

2. DE KLACHT

De verwijten die beklaagde worden gemaakt komen er op neer dat hij ten aanzien van de hond van klaagster:

a. ondanks de gestelde diagnose baarmoederontsteking de jaarlijkse entingen aan de hond heeft toegediend;

b. te lang heeft gewacht met het operatief verwijderen van de ontstoken baarmoeder;

c. voorafgaande aan en na de operatie geen antibiotica of pijnstilling heeft toegediend;

d. na de operatie geen goede nazorg heeft verleend.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Border Collie met de naam XXXX.

3.2. Op 19 juni 2009 is klaagster althans haar echtgenoot met de hond naar beklaagde gegaan voor de jaarlijkse entingen. Daarbij is tevens aan de orde gesteld dat er sinds de vorige dag sprake was van afscheiding c.q. uitvloeiing uit de vulva van de hond.

3.3. Beklaagde heeft een onderzoek ingesteld en bij palpatie van de buik een vergrote uterus gevoeld. In combinatie met de uitvloeiing uit de vulva heeft beklaagde geconcludeerd dat er sprake was van een baarmoederontsteking en dat het chirurgisch verwijderen van de baarmoeder noodzakelijk was. Daartoe werd een afspraak gemaakt voor 25 juni 2009. De operatie heeft op die dag plaatsgevonden en aan het eind van de middag is de hond met klaagster althans haar echtgenoot mee naar huis gegaan.

3.4. Een dag later, op 26 juni 2009, heeft klaagster telefonisch contact met de praktijk van beklaagde opgenomen voor informatie over de nazorg. De assistente van de praktijk heeft klaagster daaromtrent een en ander uitgelegd.

3.5. Op 27 juni 2009 werd de hond in de avond wat hijgerig. De volgende ochtend werd ze door klaagster en haar echtgenoot dood in haar bench aangetroffen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat er na het overlijden van de hond geen sectie is verricht, waardoor er geen zekerheid bestaat omtrent de precieze doodsoorzaak. Dat de hond, zoals beklaagde heeft geopperd, tengevolge van Leishmania of de aanwezigheid van het MRD-1 gen is overleden, kan bij gebrek aan voldoende bewijs dus niet worden aangenomen. Anderzijds kan evenmin met zekerheid worden aangenomen dat de hond is overleden tengevolge van door beklaagde gemaakte fouten voor, tijdens of na de operatie. Dit neemt echter niet weg dat er op het diergeneeskundig handelen van beklaagde in deze zaak naar het oordeel van het college het nodige valt af te dingen.

5.3. Allereerst is het college van oordeel dat beklaagde na het stellen van de diagnose onaanvaardbaar lang heeft gewacht met het uitvoeren van de operatie. Indien wordt vastgesteld dat er sprake is van een baarmoederontsteking -aan welke vaststelling het college in casu overigens niet twijfelt- is het zaak spoedig chirurgisch in te grijpen. Onder omstandigheden kan enige dagen uitstel eventueel nog aanvaardbaar zijn, maar een wachtperiode van zes dagen acht het college té lang en niet verantwoord.

5.4. Het college is voorts van oordeel dat in een situatie als hier aan de orde, waar de hond nog zes dagen heeft moeten wachten op een operatie, het geïndiceerd is om preventief antibiotica toe te dienen, teneinde te voorkomen dat de ontsteking verergert en de conditie van de hond in de tussentijd verslechtert. Daaraan doet niet af dat de hond tijdens het consult op 19 juni 2009 kennelijk nog in een goede conditie verkeerde en verder niet ziek was. Of er door beklaagde in afwachting van de operatie überhaupt antibiotica is toegediend is voor het college niet helder geworden. Voor zover uit de overgelegde handgeschreven maar moeilijk leesbare patiëntenkaart zou moeten worden begrepen dat er op 19 juni 2009 antibiotica in de vorm van Albipen La is toegediend, is dit naar het oordeel van het college in ieder geval onvoldoende geweest om de periode tot de operatie -6 dagen later- verantwoord te kunnen overbruggen. Het college plaatst voorts vraagtekens bij het feit dat beklaagde bij genoemd consult ná het stellen van de diagnose en zijn besluit tot opereren toch de jaarlijkse entingen aan de hond heeft toegediend. Hoewel hier niet direct sprake is van een kunstfout, acht het college een dergelijke werkwijze niet aanbevelingswaardig.

5.5. Het college heeft verder moeten vast stellen dat de lezingen van partijen uiteenlopen waar het gaat om de grootte en het gewicht van de weggenomen baarmoeder. Klaagster stelt dat beklaagde haar na de operatie telefonisch heeft medegedeeld dat de baarmoeder zo groot was als een mannenvuist en een gewicht van 750 gram had. Beklaagde heeft daartegenover in zijn laatste brief naar het college gesteld dat de baarmoeder slechts 75 gram woog. Bij deze laatste bewering kunnen naar het oordeel van het college vraagtekens worden geplaatst, nu bij het consult op 19 juni 2009 door beklaagde immers een baarmoeder is gevoeld die zodanig groot was dat chirurgisch ingrijpen door hem noodzakelijk werd geacht. Hoe het echter ook zij, naar het oordeel van het college is er in ieder geval sprake geweest van een zodanig ingrijpende operatie dat toediening van antibiotica alsmede pijnstilling in het kader van de nazorg geïndiceerd was. Weliswaar kan uit de overgelegde handgeschreven patiëntenkaart worden afgeleid dat er rondom de operatie wel enige injecties met antibiotica zijn toegediend (Albipen LA en Baytrill), maar gelet op de kortdurende werking daarvan had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen de hond ook na afloop van de operatie een behandeling met antibiotica te geven. Verder is volstrekt onduidelijk of er na de operatie pijnstilling is toegediend, hetgeen naar het oordeel van het college tevens geïndiceerd was. Bij de stukken bevindt zich een getypt ‘verslag van operatie Border Collie XXXX ‘, dat kennelijk in een later stadium is opgemaakt en waarin wordt vermeld dat er op de dag van operatie Metacam is toegediend, hetgeen echter niet overeenkomt met de gegevens op de handgeschreven patiëntenkaart. In ieder geval heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet kunnen aantonen dat er door hem na de operatie in voldoende mate antibiotica en pijnstilling is toegediend, waarbij tevens wordt aangetekend dat de verslaglegging hieromtrent te summier is en niet aan de eisen voldoet die daar in redelijkheid aan mogen worden gesteld.

5.6. Dat klaagster na de operatie geen instructies omtrent de nazorg (over wel of niet eten en  drinken, aandachtspunten) heeft meegekregen en zij daarover een dag later zelf telefonisch contact met de dierenartsenpraktijk heeft moeten opnemen levert eveneens een verwijtbare tekortkoming op. Daaraan doet niet af dat beklaagde heeft aangegeven dat er op de praktijk inmiddels een andere werkwijze is ingevoerd, waarbij eigenaren van operatiepatiënten bij het naar huis gaan een brochure omtrent de nazorg uitgereikt krijgen.

5.7.  Op grond van het vorenstaande acht het college de klacht gegrond en wordt het  opleggen van na te melden maatregel passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een berisping, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub b van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.A.M. Austie, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers            mr. G.J. van Muijen