ECLI:NL:TDIVTC:2011:2 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/61

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:2
Datum uitspraak: 14-07-2011
Datum publicatie: 23-07-2011
Zaaknummer(s): 2010/61
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Beklaagde laat abusievelijk flesje T61 (euthanasiemiddel) bij veehouder achter. Zeer gevaarlijk en verregaand onzorgvuldig. Volgt geldboete van € 500,= onvoorwaardelijk.

de ambtenaar als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet op de uitoefening

van de diergeneeskunde 1990,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

te A,

hierna: beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 juni 2011. Namens de klachtambtenaar is verschenen mevr. mr. Z. Beklaagde is eveneens verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten nalatig te hebben gehandeld doordat hij op het bedrijf van een veehouder een flesje met het euthanasiemiddel T61 heeft achtergelaten. De klachtambtenaar heeft, na eisverlaging in repliek, verzocht om beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,= op te leggen.

3. DE FEITEN

3.1. Op 29 mei 2009 heeft de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) tijdens een controle op een veehouderij een flesje van het UDD-gekanaliseerde euthanasiemiddel T61 aangetroffen. Het flesje bevatte nog 40 ml van de oorspronkelijke inhoud van 50 ml.

3.2. De veehouder is ter plaatse door de AID gehoord en heeft in eerste instantie verklaard dat het flesje door beklaagde aan hem was geleverd opdat hij, de veehouder, er zelf varkens mee zou kunnen euthanaseren. Later op de dag is de veehouder op die verklaring terug gekomen en heeft hij een andere verklaring afgelegd, inhoudende dat alleen beklaagde varkens op zijn bedrijf euthanaseerde en dat beklaagde bij een van zijn laatste bezoeken vergeten was het betreffende flesje mee te nemen.

3.3. Op 23 november 2009 is beklaagde door de AID gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op 20 mei 2009 bij de veehouder enkele varkens heeft moeten euthanaseren, dat daarbij bleek dat hij aan één flesje T61 niet genoeg had en een tweede flesje voor een klein deel heeft moeten gebruiken, en dat hij vervolgens abusievelijk alleen het lege flesje heeft meegenomen en het (grotendeels nog) gevulde andere flesje heeft achter gelaten. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat hij enige dagen nadien door de veehouder op de hoogte is gebracht van het feit dat hij het flesje was vergeten mee te nemen.

3.4. De AID heeft van haar bevindingen verslag gedaan in een berechtingsrapport en melding gedaan aan de klachtambtenaar, die heeft besloten tot het indienen van een klacht.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde tekortgeschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van dieren, met betrekking tot welke dieren zijn hulp was ingeroepen, dan wel of hij op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kon ontstaan.

5.2. De klachtambtenaar heeft in het klaagschrift beklaagde primair verweten dat hij het bewuste flesje opzettelijk bij de betrokken veehouder heeft achtergelaten met de bedoeling dat laatstgenoemde zelf bij zijn dieren euthanasie kon toepassen. In repliek is dit primaire verwijt ingetrokken. Gelet hierop en nu de tuchtrechter lijdelijk en gebonden is aan hetgeen door de klachtambtenaar ten laste wordt gelegd, behoeft het primaire verwijt (opzet) geen bespreking meer en zal het college zich alleen nog uitspreken over de gegrondheid van het subsidiaire verwijt, waarbij beklaagde onzorgvuldigheid wordt verweten.

5.3. In dat verband kan er naar het oordeel van het college geen misverstand over bestaan dat het middel in kwestie uitermate gevaarlijk is als het in handen van onbevoegde c.q. onwetende derden terecht komt. De UDD-status van het middel brengt mee dat het alleen door een dierenarts mag worden toegepast, omdat onoordeelkundig gebruik schade kan toebrengen aan de dier- en volksgezondheid en aan het milieu.

5.4. Op grond van de gewijzigde tenlastelegging en aldus uitgaande van de situatie dat beklaagde het middel abusievelijk op de veehouderij heeft achtergelaten, kan hem naar het oordeel van het college verregaande onzorgvuldigheid worden verweten. Het feit dat het hier om een UDD-gekanaliseerd diergeneesmiddel gaat, bedoeld om er dieren mee te doden, brengt mee dat extra oplettendheid geboden is en dat een dierenarts gehouden is om er voor te zorgen dat een dergelijk middel niet in verkeerde handen terecht komt. Beklaagde is in dat opzicht naar het oordeel van het college tekort geschoten. Dit geldt temeer nu beklaagde, nadat hij blijkens zijn eigen stellingen via de veehouder in kwestie vernam dat hij vergeten was het flesje mee te nemen, te weinig in het werk heeft gesteld om zijn vergissing te corrigeren en te bewerkstelligen dat het flesje buiten bereik van anderen zou blijven. Het college kan weliswaar in enigerlei mate begrip opbrengen voor zijn stelling dat de afstand tussen de praktijk en de veehouderij (250-300 km retour) te groot was om het flesje ‘even op te halen’ en zijn verweer dat het risicovol is om een reeds aangebroken flesje T61 per post te versturen, maar dit laat onverlet dat er nog alternatieve oplossingen open stonden. Zo had beklaagde er bij de veehouder op kunnen aandringen het flesje bij een buurtpraktijk in te leveren dan wel op een veilige en heimelijke plek buiten bereik van kinderen en anderen te bewaren totdat het zou worden opgehaald. In casu is onvoldoende gebleken dat zodanige instructies duidelijk aan de veehouder zijn gegeven en dat beklaagde zich in voldoende mate rekenschap heeft gegeven van de ernst van de situatie. Beklaagde heeft weliswaar nog aangevoerd dat het flesje zich bij de veehouder in vertrouwde en verantwoorde handen bevond, maar dit wordt ontkracht doordat uit het berechtingsrapport kan worden afgeleid dat het flesje gewoon op de varkensstal in een onafgesloten kastje is aangetroffen, met daarnaast een injectiespuit.

5.5. Op grond van het voorgaande heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet gehandeld als van een verantwoordelijk en zorgvuldig handelend dierenarts mocht worden verwacht. De klacht is dan ook gegrond. Het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht, zoals bij repliek gewijzigd, gegrond;

legt beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op van € 500,=, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub c van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs.J. Hilvering,  drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken op 14 juli 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. 

mr. J.B.M. Keijzers                                      mr. G.J. van Muijen