ECLI:NL:TDIVBC:2011:9 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2010/09

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2011:9
Datum uitspraak: 24-11-2011
Datum publicatie: 22-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2010/09
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Onderzoek hond, een Engelse bulldog van het vrouwelijk geslacht, geboren op 1 augustus 2004, die benauwd was.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 24 mei 2011

in de zaak VB 10/09 van

X, wonende te A,

klaagster in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 19 augustus 2010 (2009/44) van het Veterinair Tuchtcollege,

hierna te noemen: appellante,

tegen

Y, dierenarts te B,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: verweerder.

1     De procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij zijn uitspraak van 19 augustus 2010, verzonden op

19 augustus 2010, ongegrond verklaard de klacht van appellante, dat verweerder te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Namens appellante heeft mr. Z , advocaat te C, bij beroepschrift van 14 oktober 2010 beroep ingesteld tegen voormelde uitspraak.

Verweerder heeft bij brief van 15 november 2010 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 29 maart 2011. Bij die gelegenheid hebben appellante, bijgestaan door mr. Z, en verweerder hun standpunten nader toegelicht.

2     De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1  Het Veterinair Tuchtcollege is uitgegaan van de volgende feiten:

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Engelse bulldog van het vrouwelijk geslacht met de naam Bonny, geboren 1 augustus 2004.

3.2. Op maandag 4 mei 2009 werd de hond van klaagster plotseling benauwd. Vanwege de reisafstand naar haar eigen dierenarts, heeft klaagster contact opgenomen met de dichterbij gelegen praktijk waar beklaagde werkt, waar zij aan het eind van de ochtend met de hond terecht kon.

3.3. Beklaagde heeft tijdens het onderzoek de temperatuur van de hond gemeten en gevraagd of de hond snurkte. Ook staat vast dat beklaagde in ieder geval de bek van de hond heeft geïnspecteerd en dat doorverwijzing naar een gespecialiseerde dierenkliniek tussen partijen ter sprake is gekomen. De lezingen lopen echter uiteen waar het gaat om de vraag wat beklaagde verder nog aan onderzoek heeft verricht en of hij nog verdere actie heeft ondernomen. Klaagster stelt dat beklaagde geen verder onderzoek heeft verricht en haar te kennen gaf dat benauwdheidklachten normaal waren bij honden van dit ras, dat er absoluut geen reden was voor ongerustheid, maar dat, als klaagster daarop stond, de hond eventueel doorgestuurd zou kunnen worden naar een gespecialiseerde kliniek. Beklaagde heeft daartegenover in verweer een opsomming gegeven van de door hem verrichte onderzoekshandelingen en bevindingen. Hij betwist dat hij zou hebben gezegd dat er niets aan de hand was en aangevoerd juist te hebben geadviseerd met de hond naar een gespecialiseerde kliniek in de regio te gaan.

3.4. Na afloop van het consult bij beklaagde heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met haar eigen dierenarts en gemeld dat ze de situatie niet vertrouwde en met de hond naar de praktijk zou komen. De hond is bij aankomst aldaar door klaagster uit de auto getild. Het dier heeft nog enkele meters gelopen maar is vervolgens gaan liggen en ter plekke overleden. Er is geen sectie verricht.

2.2  De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege berust onder meer op de volgende

        overwegingen:

5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat de hond van klaagster op het bewuste consult bij beklaagde serieus te nemen benauwdheidklachten had. Dat deze klachten onder (Franse en Engelse) bulldogs meer dan gemiddeld voorkomen, mag naar het oordeel van het college onder dierenartsen bekend worden verondersteld. Beoordeeld dient te worden of beklaagde de ernst van de situatie heeft onderkend en of hij tijdens het consult adequaat heeft gehandeld en voldoende actie heeft ondernomen.

5.3. Beklaagde heeft alle beschuldigingen van de hand gewezen en in verweer uiteen gezet hoe hij bij het onderzoek heeft gehandeld en wat zijn bevindingen zijn geweest. Hij stelt te hebben vastgesteld dat er sprake was van een pharyngeale stridor (met een onwillekeurig geluid vanuit de keelholte) en dat de hond benauwd maar wel attent was. Beklaagde stelt de temperatuur te hebben opgenomen, die 38,8 graden bedroeg, dat hij heeft vastgesteld dat de slijmvliezen roze waren, dat de CRT (Capillary Refill Time) minder dan 1 seconde bedroeg, dat de sclera wit waren en dat de pols en de mandibulaire lymfeknopen geen afwijkingen vertoonden. Beklaagde stelt dat hij de bek van de hond heeft geïnspecteerd en een gezwollen palatum molle (het achterste gedeelte van het gehemelte) heeft waargenomen. Beklaagde betwist de klachten op enigerlei wijze te hebben gebagatelliseerd en dat hij te kennen zou hebben gegeven dat doorverwijzing wat hem betreft niet nodig was. Hij stelt juist aan klaagster te hebben medegedeeld dat het verstandig zou zijn een uitgebreide mond- en keelinspectie te verrichten, röntgenfoto’s en eventueel een scopie van de luchtwegen te maken, hetgeen echter elders diende te geschieden omdat sedatie risicovol was en op de praktijk waar hij werkt geen mogelijkheid voor intubatie en beademing aanwezig is. Beklaagde stelt te hebben aangeboden een afspraak te maken bij een gespecialiseerde kliniek die middag, maar dat klaagster naar haar eigen dierenarts wilde. Ook stelt beklaagde aan het eind van het consult nog te hebben aangeboden om de hond een injectie Dexadreson te geven, hetgeen klaagster zou hebben geweigerd. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft beklaagde verwezen naar de notities op de overgelegde patiëntenkaart.

5.4. De conclusie die uit het voorgaande volgt is dat het door beklaagde geschetste beeld van het verloop van het consult en de wijze waarop door hem is gehandeld in tegenspraak is met hetgeen daaromtrent door klaagster is aangevoerd. Als juist zou zijn dat beklaagde zoals hij stelt, doorverwijzing heeft geadviseerd en eerste hulp heeft willen bieden door toediening van een injectie Dexadreson (tegen de zwelling in de keel), dan is er naar het oordeel van het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde te lichtvaardig heeft gehandeld en de ernst van de situatie niet heeft ingezien. Wat er zich bij het consult daadwerkelijk heeft voorgedaan onttrekt zich echter aan het oordeel van het college, dat slechts kan vast stellen dat er in ieder geval enig onderzoek is gedaan en over doorverwijzing is gesproken, dat klaagster uiteindelijk geen vertrouwen in beklaagde had en dat de communicatie tussen partijen volledig uit de hand is gelopen. Bij deze stand van zaken stuit de klacht af op gebrek aan bewijs en is niet althans onvoldoende komen vast te staan dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts jegens de hond van klaagster diende te betrachten. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

3     De beoordeling van het hoger beroep

3.1   Van de kant van appellante is, samengevat weergegeven, als grief aangevoerd dat, nu verweerder niet ter zitting van het Veterinair Tuchtcollege is verschenen en dus hetgeen zij (appellante) bij die gelegenheid heeft verklaard over het verloop van het consult niet heeft betwist, het Veterinair Tuchtcollege de inhoud van haar verklaring als vaststaand had moeten aannemen. Derhalve had het Veterinair Tuchtcollege verweerder één van de maatregelen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wet op de Uitoefening van de Diergeneeskunde 1990 moeten opleggen.

3.2  Het Veterinair Beroepscollege volgt appellante hierin niet, en overweegt daartoe dat het Veterinair Tuchtcollege mede op basis van de gedingstukken, in het bijzonder het verweerschrift en de patiëntenkaart, heeft kunnen en mogen vaststellen dat de lezingen van partijen over het verloop van het consult uiteenlopen. De omstandigheid, dat beklaagde niet ter zitting is verschenen, doet daar niet aan af.

3.3  Ter zitting van het Veterinair Beroepscollege is gebleken dat de lezingen van partijen over het consult nog immer uiteenlopen. Gelet hierop, is ook het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat de klacht afstuit op gebrek aan bewijs. Dit betekent dat geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts jegens de hond van appellante diende te betrachten.

Het Veterinair Beroepscollege onderschrijft derhalve hetgeen het Veterinair Tuchtcollege ter zake heeft overwogen.

3.4  Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep dient te worden verworpen.

4     De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

 - verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, voorzitter en de leden mr. I.M. Davids,

mr. G. van der Wiel, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris,

enin het openbaar uitgesproken door mr. W. Sorgdrager te Den Haag op 24 mei 2011

in aanwezigheid van de secretaris.

w.g secretaris                                                                                      w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,                                     secretaris