ECLI:NL:TDIVBC:2011:8 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2010/08

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2011:8
Datum uitspraak: 25-05-2011
Datum publicatie: 22-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2010/08
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond, een Jack Russel terriër, geboren op 23 januari 1993, met overvolle anaalklier. Later bleek falende nierfunctie en leverbeschadiging.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 24 mei 2011

in de zaak VB 10/08 van

X, wonende te A,

klaagster in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 28 juli 2010 van het Veterinair Tuchtcollege (2009/21),

hierna te noemen: appellante,

tegen

Y, wonende te B,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: verweerder.

1     De procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 28 juli 2010, verzonden 29 juli 2010, gegrond verklaard de klacht van appellante dat verweerder te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan verweerder de maatregel van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Appellante heeft bij beroepschrift van 20 september 2010 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Verweerder heeft bij brief van 21 oktober 2010 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 29 maart 2011. Bij die gelegenheid heeft appellante haar standpunt nader toegelicht. Verweerder is na telefonisch bericht van verhindering niet verschenen.

2     De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1  Het Veterinair Tuchtcollege is uitgegaan van de volgende feiten:

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Jack Russel terriër van het vrouwelijk geslacht met de naam Ayla, geboren 23 januari 1993. 

3.2. Op zaterdagochtend 9 augustus 2008 heeft klaagster de praktijk van haar eigen dierenarts geconsulteerd, omdat de hond pijn bij het kwispelen had en de staartaanzet een lichte verdikking vertoonde en bij aanraking pijnlijk bleek te zijn. Na onderzoek werd door de behandelend dierenarts een overvolle anaalklier geconstateerd, die vervolgens is leeg gedrukt en waarna in overleg is besloten de situatie thuis even aan te zien.

3.3. Die middag thuis kreeg de hond in het bewuste gebied opnieuw pijn en heeft klaagster andermaal contact gezocht met de praktijk van haar eigen dierenarts. Vanwege de reisafstand is vanuit die praktijk geadviseerd om contact op te nemen met beklaagde, die bij klaagster reeds bekend was als de dierenarts die haar schapen behandelde en die bij haar in de buurt woonachtig is. Klaagster kon omstreeks 19:00 uur bij beklaagde terecht.

3.4. De hond is door beklaagde onderzocht en het college heeft uit de stukken begrepen dat er vervolgens drie injecties aan de hond zijn toegediend, te weten Midazolam, Dexadreson en Furosemide. Hierna is de hond met klaagster mee naar huis gegaan en is nog Prednoral 5 mg meegegeven voor orale toediening thuis. 

3.5. Onder weg naar huis werd de hond ziek en bij thuiskomst bleek het dier wankel ter been, zwak, trillerig en angstig. Ook braakte de hond af en toe en werd ze onzindelijk. De klachten bleven in de dagen daarop, met uitzondering van maandag, aanhouden. 

3.6. Op woensdag 13 augustus 2008 heeft klaagster zich opnieuw op het spreekuur van haar eigen dierenarts gewend. Uit aldaar verricht bloedonderzoek kwam naar voren dat er sprake was van een falende nierfunctie en van een leverbeschadiging. De hond is aan een infuus gelegd en knapte daar enigszins van op. In de hierop volgende periode hebben er nog diverse onderzoeken en behandelingen plaatsgevonden, die echter niet tot volledig herstel hebben geleid en waarbij onder meer blijvende nierschade is vastgesteld.

2.2  De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege berust op onder meer de volgende

       overwegingen:

5.2. Niet in geschil is dat de hond die bewuste zaterdagavond aan beklaagde werd aangeboden met de melding dat het dier niet goed kon opstaan en pijnlijk op de achterhand was. Ten aanzien van de gepleegde diagnostiek stelt het college vast dat beklaagde achteraf in zijn verweerschrift weliswaar uiteen heeft gezet hoe het klinisch onderzoek is verlopen, maar dat niet is gebleken dat op het moment van onderzoek zelf een duidelijke verslag op een patiëntenkaart of anderszins is gemaakt. Hierdoor kan door het college niet worden geverifieerd wat de precieze bevindingen van beklaagde op het moment zelf zijn geweest en of het onderzoek zo is verlopen als achteraf wordt geschetst. Beklaagde kan dan ook worden verweten dat hij tekort is geschoten in zijn verslaglegging, die niet voldoet aan de eisen die daar in redelijkheid aan mogen worden gesteld.

5.3. Het vorenstaande neemt niet weg dat het college uit de overgelegde processtukken (daaronder een kopie van een e-mailbericht van beklaagde aan klaagster van 6 maart 2009) meent te mogen concluderen dat partijen het er over eens zijn dat beklaagde aan klaagster na zijn onderzoek heeft medegedeeld dat hij met betrekking tot de oorzaak van de klachten aan een hernia dacht en dat deze aandoening het hoogst in zijn differentiaaldiagnose stond. In zijn verweerschrift heeft beklaagde overigens geschreven dat bij hem het vermoeden bestond van lumbo-sacrale instabiliteit of een trauma in dat gebied. 

5.4. Beklaagde heeft zich met betrekking tot het ingezette medicatietraject met name op symptoombestrijding gericht. In verband met de pijnklachten was toediening van Midazolam (met een spierverslappende werking) naar het oordeel van het college geïndiceerd althans veterinair niet onjuist. Ook de toediening van een kortwerkend corticosteroïd in de vorm van Dexadreson (dat lichamelijke reacties bij ontstekingen en infecties onderdrukt) acht het college verdedigbaar, hetgeen tevens geldt voor de in tabletvorm aan klaagster meegegeven Prednoral (eveneens een corticosteroïd) voor orale toediening. Door beklaagde is overigens onbestreden gesteld dat partijen daarbij hebben afgesproken dat klaagster eerst contact op zou nemen met beklaagde alvorens zij de Prednoral thuis aan de hond zou toedienen.

5.5. Hoewel de keuze voor de hiervoor genoemde diergeneesmiddelen veterinair niet onjuist is geweest, heeft beklaagde het college onvoldoende duidelijk kunnen maken wat zijn beweegredenen zijn geweest voor toepassing van het diergeneesmiddel Furosemide, waarbij hij bovendien de volgens de bijsluiter maximale toegestane dagelijkse hoeveelheid heeft overschreden, zij het overigens slechts in geringe mate en middels een eenmalige subcutane injectie. Furosemide betreft een vochtafdrijvend middel dat met name wordt voorgeschreven bij hartfalen, oedeem en hoge bloeddruk. Dat er bij Ayla sprake was van benauwdheid, kortademigheid of vermoeidheid is niet gebleken, noch is gebleken van oedemen van cardiale oorsprong of van zodanige vochtophopingen dat de inzet van het middel geïndiceerd was.

5.6. Bovendien kan toepassing van het middel Furosemide tot doorbloedingsproblemen van de nieren en acute bloeddrukdaling leiden en heeft het een wisselwerking met bepaalde andere diergeneesmiddelen. Dit betekent dat er goede redenen moeten zijn om het middel in te zetten en dat bij de keuze voor dit middel zorgvuldigheid moet worden betracht, hetgeen eens te meer geldt bij oudere dieren -zoals Ayla-, die vaak met nierslijtage kampen, een van de meest voorkomende ouderdomskwalen bij honden. Overigens blijkt uit het verweerschrift van beklaagde dat op zijn praktijk bloedanalyse apparatuur aanwezig was en had er dus feitelijk bloedonderzoek kunnen worden verricht. In aanmerking genomen dat een toereikende onderbouwing c.q. verklaring voor toepassing van het middel niet is gegeven en beklaagde gelet op de leeftijd van de hond behoorde te weten dat er een gerede kans bestond dat er sprake was van minder goed functionerende nieren, is het college van oordeel dat te lichtvaardig naar dit middel is gegrepen en dat beklaagde aldus niet de zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd die van een diergeneeskundige mag worden verwacht.

5.7. Voor de goede orde wordt nog overwogen dat door het college niet bewezen wordt geacht dat de door beklaagde toegediende injecties tot het nierfalen hebben geleid. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat die diagnose door de eigen dierenarts van klaagster enige dagen na het consult bij beklaagde is gesteld, dat de toegestane dagelijkse hoeveel Furosemide slechts in geringe mate is overschreden.en dat alle door beklaagde toegepaste diergeneesmiddelen slechts een kortdurende werking hebben. Beklaagde heeft overigens betwist dat het dier na toediening van de injecties op de praktijk collabeerde.

5.8. Een en ander neemt niet weg dat beklaagde de inzet van Furosemide niet voldoende heeft kunnen motiveren, dat hij gelet op de leeftijd van de hond bij de toepassing ervan meer zorgvuldigheid had dienen te betrachten en dat de verslaglegging met betrekking tot zijn onderzoek en behandeling ontoereikend is geweest. In zoverre is de klacht dan ook gegrond. Het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

3     De beoordeling van het hoger beroep

3.1  Het Veterinair Beroepscollege gaat bij de beoordeling van deze zaak uit van de door het Veterinair Tuchtcollege vastgestelde feiten, hiervoor in § 2.1 vermeld, aangezien partijen daartegen geen bezwaren hebben geuit.

3.2  In hoger beroep heeft appellante andermaal bezwaar gemaakt tegen, kort gezegd,

de toediening  van Furosemide in combinatie met andere diergeneesmiddelen.

Het Veterinair Tuchtcollege heeft, zoals uit het voorafgaande blijkt, de klacht in zoverre gegrond verklaard en verweerder ter zake de maatregel van een waarschuwing opgelegd.

In aanmerking genomen dat ingevolge artikel 37, eerste lid, WUD tegen een beslissing van het Veterinair Tuchtcollege alleen beroep kan worden ingesteld, indien de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard, moet worden geoordeeld dat genoemd bezwaar in hoger beroep niet aan de orde kan komen.

3.3  Met betrekking tot het in hoger beroep door appellante geuite bezwaar dat verweerder vóór de hierboven in § 2.1  omschreven behandeling bloedonderzoek had moeten doen, overweegt het Veterinair Beroepscollege dat daaraan bij de beoordeling van het hoger beroep geen aandacht kan worden besteed. Dit bezwaar betreft immers geen aangelegenheid waarop de bij het Veterinair Tuchtcollege ingediende klacht betrekking had.

3.4  Ten slotte heeft appellante verzocht om in aanmerking te komen voor een schadevergoeding.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt hieromtrent dat het ingevolge artikel 17, tweede lid, WUD bij wege van een bijzondere voorwaarde toekennen van een schadevergoeding slechts kan plaatsvinden, indien de maatregel van een geldboete (artikel 16, eerste lid, onderdeel c, WUD) dan wel een schorsing (artikel 16, eerste lid, onderdeel d, WUD) wordt opgelegd. Het Veterinair Tuchtcollege heeft in dit geval volstaan met het opleggen van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, WUD. Daarbij kan het toekennen van een schadevergoeding niet aan de orde komen. In verband met de door het Veterinair Beroepscollege te geven uitspraak is schadevergoeding in de onderhavige zaak evenmin aan de orde.

3.5  Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep dient te worden verworpen.

4     De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

 - verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, voorzitter, en de leden mr. I.M. Davids,

mr. G. van der Wiel, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers secretaris,

en in het openbaar uitgesproken door mr W. Sorgdrager te Den Haag op 24 mei 2011

in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris