ECLI:NL:TDIVBC:2011:6 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2010/06hz

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2011:6
Datum uitspraak: 26-07-2011
Datum publicatie: 08-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2010/06hz
Onderwerp: Procesrecht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Herzieningsverzoek van uitspraak VBC van 29 maart 2011 (VB 2010/06)

                   Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 26 juli 2011

in de zaak VB 10/06hz van

X, veeverloskundige en kastreur, wonende te Y,

op diens verzoek om herziening van de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege

van 29 maart 2011 (VB 10/06),

hierna te noemen: verzoeker.

1     De procedure

Het Veterinair Beroepscollege heeft bij uitspraak van 29 maart 2011:

-  bevestigd de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 18 maart 2010, voor zover daarbij is beslist dat de bij eerdere uitspraak van dat College van 15 mei 2008 aan verzoeker opgelegde voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden, wordt omgezet in een onvoorwaardelijke schorsing;

-  vernietigd evengenoemde uitspraak van 18 maart 2010, voor zover daarbij aan verzoeker zijn opgelegd een onvoorwaardelijke geldboete van € 2.500, alsmede een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden;

-  het beroep van verzoeker tegen genoemde uitspraak van 18 maart 2010 voor het overige verworpen.

-  aan verzoeker opgelegd een geldboete van € 6.000, waarvan € 5.000 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;

-  verzoeker geschorst in de hem als dierverloskundige/kastreur bij of krachtens de wet verleende bevoegdheid om de diergeneeskunde in beperkte zin uit te oefenen, voor de duur van 12 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;

-  bepaald dat de schorsing van verzoeker, waarvan de totale duur vier maanden bedraagt, ingaat op 1 juli 2011.

Bij schrijven van 11 april 2011 heeft Z, wonende te A, als gemachtigde van verzoeker, verzocht om herziening van genoemde uitspraak van 29 maart 2011.

2     De beoordeling van het verzoek om herziening

De ontvankelijkheid van het verzoek en het in acht te nemen toetsingskader

2.1  Het Veterinair Beroepscollege overweegt allereerst dat in de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD) noch in enig ander wettelijk voorschrift is voorzien in de mogelijkheid van het vragen van herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak van het Veterinair Beroepscollege.

Het Veterinair Beroepscollege acht het niettemin, gezien de belangen die in de hierna bedoelde gevallen aan de orde kunnen zijn, een fundamenteel vereiste van behoorlijk procesrecht, dat een beroepsbeoefenaar die ingevolge artikel 14 of artikel 15 WUD is onderworpen aan tuchtrechtspraak, herziening kan vragen van een onherroepelijk geworden uitspraak van het College, waarbij sprake is van de bevestiging of oplegging van een maatregel, als bedoeld in artikel 16 WUD.

Het Veterinair Beroepscollege acht het geraden te voorzien in deze leemte in de wet door in gevallen als evenbedoeld, overeenkomstige toepassing te geven aan de in dit verband meest gerede wettelijke bepaling, te weten artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), en daarbij de jurisprudentie met betrekking tot dit artikel in acht te nemen.

Ingevolge dit wetsartikel kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:

a.  hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;

b.  bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn;

c.  waren zij eerder bekend geweest tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

Uit het vorenoverwogene volgt dat verzoeker in zijn verzoek om herziening kan worden ontvangen.

De beoordeling van het verzoek ten gronde

2.2  Van de zijde van verzoeker is in de eerste plaats naar voren gebracht dat verzoeker voor dezelfde feiten als waarop de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 29 maart 2011 betrekking heeft, door de strafrechter is bestraft met een geldboete van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Deze beslissing is -aldus verzoeker- op 23 december 2010 onherroepelijk geworden.

Voorts heeft verzoeker onder meer bezwaren aangevoerd tegen de onjuiste toepassing die het Veterinair Beroepscollege zijns inziens heeft gegeven aan de WUD en de diergeneesmiddelenwetgeving. Naar de mening van verzoeker heeft het College ten onrechte de klachtambtenaar gevolgd in diens benadering van het handelen van verzoeker en de zich in de dat verband voordoende feiten en omstandigheden. Hiermede is -naar verzoeker meent- gehandeld in strijd met artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 16 van de Grondwet en artikel 7 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

2.3  Met betrekking tot de door verzoeker gestelde strafrechtelijke veroordeling overweegt het Veterinair Beroepscollege dat in de uitspraak van 29 maart 2011 in aanmerking is genomen dat verzoeker in de beroepsprocedure naar voren heeft gebracht dat het opleggen van een geldboete op grond van de WUD, een schending betekent van het zogenoemde ne bis in idem-beginsel, aangezien de klachtambtenaar ervoor heeft gekozen de zaak tevens voor te leggen aan de strafrechter.

Het Veterinair Beroepscollege heeft naar aanleiding daarvan onder meer geoordeeld dat aan de enkele vermelding door verzoeker van laatstgenoemde omstandigheid, bij de beoordeling van het beroep geen betekenis kan worden gehecht, en geconstateerd dat van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling van verzoeker ter zake van hetzelfde feitencomplex als in de onderhavige tuchtzaak, niet is gebleken.

Zoals blijkt uit de uitspraak van 29 maart 2011, vormt een onherroepelijke strafrechtelijke strafrechtelijke veroordeling voor een feitencomplex dat ook aan de orde is in een tuchtrechtelijke procedure, een omstandigheid waarmee de tuchtrechter rekening dient te houden bij de beoordeling van een tuchtklacht.

In de beroepsprocedure die heeft geleid tot evengenoemde uitspraak, waarin het beroep van verzoeker is behandeld ter zitting van het Veterinair Beroepscollege van 15 februari 2011, is van de zijde van verzoeker op geen enkele wijze melding gemaakt van de strafrechtelijke veroordeling die in het verzoek om herziening weliswaar is genoemd, doch waarvan bij dit verzoek geen afschrift of ander daarop betrekking hebbend document is overgelegd. Naar aanleiding hiervan moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat het op de weg van de verzoeker ligt om bij het verzoek om herziening ten bewijze van zijn stellingen  alle daarvoor van belang zijnde stukken waarover hij kan beschikken, over te

leggen.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt voorts, dat indien sprake is van een strafrechtelijke veroordeling als door verzoeker gesteld, aangenomen moet worden dat die omstandigheid aan verzoeker bekend moet, althans kon zijn geweest vóór de uitspraak van 29 maart 2011.

In verband met vorenstaande oordeelt het Veterinair Beroepscollege, daarbij gelet op het vereiste dat is neergelegd in artikel 8:88, aanhef en onder b, Awb, dat de eerstvermelde grond niet kan leiden tot herziening van voornoemde uitspraak.

2.4  Met betrekking tot hetgeen verzoeker overigens naar voren heeft gebracht, overweegt het Veterinair Beroepscollege dat de in dat verband geponeerde stellingen en aangevoerde argumenten, betrekking hebben op opvattingen en zienswijzen, doch niet op aangelegenheden van feitelijke aard die voor de beoordeling van het verzoek om herziening van belang zouden kunnen zijn.

Derhalve kan ook hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd, niet slagen.

2.5  Aangezien het verzoek om herziening kennelijk ongegrond is, heeft het Veterinair Beroepscollege aanleiding gevonden dit verzoek zonder nader onderzoek af te wijzen.

4     De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege

  -  wijst het verzoek om herziening af.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter, en de leden

mr. H.C. Cusell en mr. G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en door de voorzitter op 26 juli 2011 te ‘s Gravenhage in het openbaar uitgesproken.

secretaris                                                                          voorzitter