ECLI:NL:TDIVBC:2011:4 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2010/05hz

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2011:4
Datum uitspraak: 13-09-2011
Datum publicatie: 08-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2010/05hz
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Herzieningsverzoek van beklaagde van uitspraak VBC van 29 maart 2011 (VB 2010/05)

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 13 september 2011

in de zaak VB 10/05hz van

X, veeverloskundige en kastreur, wonende te A,

op diens verzoek om herziening van de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege

van 29 maart 2011 (VB 10/05),

hierna te noemen: verzoeker.

1     De procedure

Het Veterinair Beroepscollege heeft bij uitspraak van 29 maart 2011 de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 18 maart 2010, waarbij aan verzoeker een onvoorwaardelijke geldboete van € 1.000,- is opgelegd en hij daarnaast voorwaardelijk is geschorst in de bevoegdheid om de diergeneeskunde uit te oefenen voor een periode van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, vernietigd, en hem voorwaardelijk in de hem als dierverloskundige/kastreur bij of krachtens de wet verleende bevoegdheid om de diergeneeskunde in beperkte zin uit te oefenen geschorst voor een periode van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.

Bij schrijven van 4 mei 2011 heeft X verzocht om herziening van genoemde uitspraak van 29 maart 2011.

2     De beoordeling van het verzoek om herziening

De ontvankelijkheid van het verzoek en het in acht te nemen toetsingskader

2.1  Het Veterinair Beroepscollege overweegt allereerst dat in de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD) noch in enig ander wettelijk voorschrift is voorzien in de mogelijkheid van het vragen van herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak van het Veterinair Beroepscollege.

Het Veterinair Beroepscollege acht het niettemin, gezien de belangen die in de hierna bedoelde gevallen aan de orde kunnen zijn, een fundamenteel vereiste van behoorlijk procesrecht, dat een beroepsbeoefenaar die ingevolge artikel 14 of artikel 15 WUD is onderworpen aan tuchtrechtspraak, herziening kan vragen van een onherroepelijk geworden uitspraak van het College, waarbij sprake is van de bevestiging of oplegging van een maatregel, als bedoeld in artikel 16 WUD.

Het Veterinair Beroepscollege acht het geraden te voorzien in deze leemte in de wet door in gevallen als evenbedoeld, overeenkomstige toepassing te geven aan de in dit verband meest gerede wettelijke bepaling, te weten artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), en daarbij de jurisprudentie met betrekking tot dit artikel in acht te nemen.

Ingevolge dit wetsartikel kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:

a.  hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;

b.  bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn;

c.  waren zij eerder bekend geweest tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

Uit het vorenoverwogene volgt dat verzoeker in zijn verzoek om herziening kan worden ontvangen.

De beoordeling van het verzoek ten gronde

2.2  Verzoeker heeft bezwaren aangevoerd tegen de onjuiste toepassing die het Veterinair Beroepscollege zijns inziens heeft gegeven aan de WUD en de diergeneesmiddelenwetgeving. Naar de mening van verzoeker heeft het College ten onrechte Y gevolgd in diens benadering van het handelen van verzoeker en de zich in dat verband voordoende feiten en omstandigheden, omdat uit de door hem aan het onderhavige verzoek om herziening gehechte bedrijfsomschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt, dat de activiteiten van de per 2009 opgeheven V.O.F. X onder meer bestonden uit de verkoop van veebenodigdheden (waaronder ook diergeneesmiddelen) en dierverloskundige hulp, de V.O.F. X gedurende de onderzoekperiode in het bezit was van een eveneens door hem aan het onderhavige verzoek om herziening gehechte distributievergunning onder nummer 807-AK, en een vergunninghouder als bedoeld in de artikelen 21, 23 en 24 van de Diergeneesmiddelenwet niet onder de jurisdictie van het tuchtrecht valt.

2.3  Het Veterinair Beroepscollege overweegt, dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd gegrond is op feiten en omstandigheden, die bij verzoeker vóór de uitspraak van 29 maart 2011 bekend waren althans redelijkerwijs bekend konden zijn. In verband hiermee oordeelt het Veterinair Beroepscollege, daarbij gelet op het vereiste dat is neergelegd in artikel 8:88, aanhef en onder b, Awb, dat het verzoek niet kan leiden tot herziening van voornoemde uitspraak.

2.4  Aangezien het verzoek om herziening kennelijk ongegrond is, heeft het Veterinair Beroepscollege aanleiding gevonden dit verzoek zonder nader onderzoek af te wijzen.

4     De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege

  -  wijst het verzoek om herziening af.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter, en de leden mr. H.C. Cusell en

mr. G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en door de voorzitter op 13 september 2011 te ‘s Gravenhage in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                     w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris