ECLI:NL:TDIVBC:2011:21 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2011/06

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2011:21
Datum uitspraak: 20-12-2011
Datum publicatie: 22-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2011/06
Onderwerp: Konijnen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling (sterilisatie) konijnen.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 20 december 2011

in de zaak VB 11/06 van

X, wonende te A,

 klaagster in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 24 februari 2011 van het Veterinair Tuchtcollege (2009/70),

hierna te noemen: klaagster,

tegen

Y, dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.

1       Het geding

Bij beroepschrift van 4 april 2011 is klaagster in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 24 februari 2011, waarbij haar klacht tegen de dierenarts ongegrond is verklaard.

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 1 november 2011, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht.

2        De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1    Het VTC is uitgegaan van de volgende, voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde, feiten:

"3.1. De zaak heeft betrekking op de twee konijnen van klaagster, Pupa en Tooty, die op 17 december 2008 door beklaagde zijn gesteriliseerd op een dierenartsenpraktijk waar zij als zelfstandig waarnemend dierenarts werkzaamheden verrichtte. (...)

3.2. In de middag na de operaties heeft klaagster de konijnen opgehaald. (...)

3.3. In de nacht (van 17 op 18 december 2008) is het konijn Pupa gestorven. Omdat het herstel van Tooty niet naar behoren verliep is klaagster op 18 december 2008 met dit konijn naar een andere dierenarts gegaan, die darmstimulerende middelen heeft voorgeschreven, hetgeen echter niet kon voorkomen dat ook dit konijn die middag is gestorven.

3.4. Klaagster heeft vervolgens telefonisch contact gezocht met de praktijk waar de konijnen zijn geopereerd. De dierenarts-eigenaar van de praktijk heeft er bij klaagster op aangedrongen om sectie te mogen verrichten, waarmee laatstgenoemde heeft ingestemd. Klaagster en haar moeder alsmede een vriendin van de familie zijn bij die sectie aanwezig geweest. Daarbij werd onder meer darminhoud vrij in de buikholte van beide konijnen aangetroffen. De dierenarts-eigenaar van de praktijk heeft geconcludeerd dat er geen definitieve doodsoorzaak kon worden vastgesteld en dat hartfalen als gevolg van de narcose het meest waarschijnlijk was."

2.2    Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing tot ongegrondverklaring van de klacht de volgende, voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde, overwegingen ten grondslag gelegd:

"5.6. Dan resteert de vraag of er door beklaagde ten aanzien van de operaties als zodanig nalatig heeft gehandeld. In dat verband heeft beklaagde erop gewezen dat uit sectie door de dierenarts-eigenaar van de praktijk is gebleken dat de ingrepen lege artis zijn uitgevoerd, dat er geen nabloedingen zijn opgetreden en dat er bij het volledig controleren van de darmtractus geen darmbeschadigingen zijn waargenomen. Ter onderbouwing van dit verweer is een brief van de betreffende dierenarts-eigenaar in het geding gebracht, die heeft geschreven dat de buikorganen door hem grondig zijn geïnspecteerd, dat aan het maagdarmkanaal geen beschadigingen zijn geconstateerd, dat er geen fibrine of verklevingen zijn aangetroffen en er aldus geen aanwijzingen zijn gebleken voor een darmperforatie met secundair een buikvliesontsteking.

5.7. Naar het oordeel van het college valt uitermate te betreuren dat er geen uitgebreidere sectie door een onafhankelijke instantie is verricht en dat er geen definitieve doodsoorzaak is vastgesteld, waarbij in het midden wordt gelaten wie of wat hieraan debet is geweest. Thans bestaat er dus geen zekerheid omtrent de precieze doodsoorzaak. Doordat er geen uitgebreidere sectie c.q. histologisch onderzoek is verricht, valt evenmin nog na te gaan wanneer (voor of na overlijden), hoe en eventueel door wie er darminhoud vrij in de buik van de konijnen terecht heeft kunnen komen. Een en ander brengt evenwel voor beklaagde mee dat niet bewezen kan worden geacht dat zij bij de operaties nalatig heeft gehandeld, noch dat zij voor de nadien ontstane complicaties en het overlijden van de konijnen verantwoordelijk kan worden gehouden."

3       De beoordeling van het beroep

3.1  Het Veterinair Beroepscollege gaat bij de beoordeling van deze zaak uit van de door het Veterinair Tuchtcollege vastgestelde (hiervoor in § 2.1 vermelde) feiten, aangezien deze feiten door partijen niet worden betwist.

3.2  Klaagster heeft ter zitting van het Veterinair Beroepscollege haar beroep beperkt tot de grief dat, overeenkomstig de opvatting van door haar geraadpleegde deskundigen, moet worden geconcludeerd dat de darmen van beide konijnen door de operatieve ingreep van de dierenarts zijn beschadigd, en dat de konijnen zijn overleden door verspreiding van darminhoud in de buikholte.

3.3   Het VBC overweegt hieromtrent in de eerste plaats dat het postoperatieve verloop er niet op wijst dat bij de ingreep de darmen van de dieren zijn beschadigd. Indien dat wel het geval was geweest, zouden sneller problemen, zoals peritonitis met shock, zijn opgetreden en zouden de dieren eerder zijn overleden dan nu het geval is geweest.

Ook de omstandigheid dat bij sectie op de dieren ontlasting in de buikholte is aangetroffen, bewijst niet dat de darmen bij de operatie zijn beschadigd, aangezien een valide verklaring voor deze omstandigheid kan worden gevonden in een postmortale darmperforatie als gevolg van autolyse ( het uiteenvallen van weefsels door eigen enzymen na overlijden).

Gezien het voorafgaande en in aanmerking genomen dat in verband met het ontbreken van nader onderzoek de doodsoorzaak niet kan worden vastgesteld, ziet het Veterinair Beroepscollege geen grond voor het oordeel dat de dierenarts bij de operaties onjuist heeft gehandeld, als door klaagster gesteld.

Het voorgaande houdt in dat de grief van klaagster geen doel treft en dat het beroep moet worden verworpen.

4    De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

 - verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. H.C. Cusell,

mr. J.M. Willink, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 20 december 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris