ECLI:NL:TDIVBC:2011:20 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2011/05

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2011:20
Datum uitspraak: 01-11-2011
Datum publicatie: 22-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2011/05
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Weigering hond te behandelen

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 1 november 2011

in de zaak VB 11/05 van

X, dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, appellant van een uitspraak

van 27 januari 2011 van het Veterinair Tuchtcollege (2009/91),

hierna te noemen: X,

tegen

Y, wonende te B,

klager in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: Y.

1     Het geding

Bij beroepschrift van 21 maart 2011 is X tegen de tussen hem en Y gewezen uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege (verder: VTC) van 27 januari 2011, waarbij de klacht van Y tegen X gedeeltelijk gegrond is verklaard, bij het Veterinair Beroepscollege (verder: VBC) in beroep gekomen.

Y heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2011 ter zitting van het VBC, alwaar X en Y hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2.  De beoordeling in beroep

2.1.  Voor de inhoud van de door X tegen de uitspraak van het VTC ingebrachte bezwaren en zijn toelichting daarop verwijst het VBC naar haar beroepschrift.

2.2.    Er zijn geen bezwaren gericht tegen de door het VTC in zijn uitspraak onder § 3 vastgestelde  feiten, zodat het VBC van deze feiten in beroep zal uitgaan.

2.3.  In beroep staat dan ook kort samengevat het volgende vast:

a) Het gaat in deze zaak om de hond van Y, een Bouvier die op 23 september 2009 omstreeks 20:15 uur op het gazon bij de woning van klager omviel en onwel werd.

b) Y, wonend in B, heeft hierop zijn eigen dierenarts in Veenendaal geconsulteerd. Omdat er echter diverse wegen in de buurt waren afgesloten in verband met de aanleg van een rotonde, was klager genoodzaakt via een omweg te rijden en arriveerde hij eerst na ongeveer drie kwartier op de praktijk. 

c) De eigen dierenarts heeft de hond onderzocht en geconstateerd dat er sprake was van een versnelde ademhaling, een hoge hartslag en bleke slijmvliezen. Er is een buikpunctie verricht en een röntgenfoto gemaakt, waaruit geen afwijkingen naar voren kwamen, overigens ondanks dat deze dierenarts volgens Y  een bult in de buikstreek had gevoeld. De hond heeft Tolfedine en Dexadreson toegediend gekregen, waarna verbetering optrad. De hond is mee naar huis gegaan en Y kreeg het advies de volgende ochtend naar een specialist te gaan voor een echografie van de buik.

d) Omdat de conditie van de hond na thuiskomst verslechterde, heeft Y althans zijn echtgenote omstreeks 23:50 uur contact opgenomen met X, wiens praktijk op ongeveer 10 minuten afstand van het woonhuis van Y is gelegen. X heeft Y bij dit telefoongesprek geadviseerd contact op te nemen met zijn eigen dierenarts in Veenendaal.

e) Omstreeks 0:30 uur heeft Y telefonisch bij de eigen dierenartsenpraktijk in Veenendaal gevraagd of de behandeling van de hond door X mocht worden overgenomen, vanwege de kortere reisafstand en tijdwinst die daarmee kon worden geboekt. De dienstdoende dierenarts aldaar gaf aan daar geen bezwaar tegen te hebben.

f) Omstreeks 0:50 uur heeft Y voor de tweede keer die avond c.q. nacht contact opgenomen met X en gemeld dat zijn eigen dierenartspraktijk toestemming gaf voor een overname van de behandeling van de hond door X. Deze heeft Y tijdens dit gesprek echter wederom naar de eigen dierenarts in Veenendaal terug verwezen.

g) Y heeft vervolgens besloten toch met de hond naar de eigen dierenartsenpraktijk in Veenendaal te gaan. De dierenambulance werd ingeschakeld voor vervoer, maar kort voordat deze bij Y arriveerde (omstreeks 2:00 uur) is de hond overleden.

2.4.    Het  VTC heeft kort samengevat de klacht van Y dat X heeft geweigerd de in nood verkerende hond van Y medische zorg te verlenen gedeeltelijk gegrond verklaard en X een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 is gegeven.

De grief

2.5.       In beroep gaat het over de inhoud van het laatste telefoongesprek omstreeks 0.50 uur. Y stelt, dat hij X  in dit gesprek heeft meegedeeld, dat hij toestemming had van de eigen dierenarts de hond door hem te laten behandelen en dat de hond in nood verkeerde. Desondanks heeft X hulp geweigerd.

X stelt hiertegenover,

-dat hij in het omstreeks 23.50 uur gevoerde telefoongesprek reeds had aangegeven, dat hij niet meer volledig actief is als dierenarts, niet beschikte over faciliteiten als scan- en röntgenapparatuur en derhalve geen mogelijkheden had om de behandeling van de hond over te nemen,

- dat hij, gelet op het ontbreken van genoemde faciliteiten en omdat hem de behandelgegevens en bevindingen van de eigen dierenarts van Y niet bekend waren, Y in het laatste telefoongesprek weloverwogen heeft geadviseerd contact op te nemen met de eigen dierenarts, en

- dat het hem verbaast dat de eigen dierenarts, die op dat moment bovendien de dienstdoende dierenarts was, Y zonder verstrekking aan hem van patiëntengegevens heeft toegestaan de behandeling door hem te laten voortzetten, en hij derhalve niet had kunnen weten of begrijpen dat de eigen dierenarts van Y de behandeling van de hond kennelijk niet heeft willen voortzetten.

2.6.   Het VTC heeft hieromtrent het volgende overwogen:

“5.5 Met betrekking tot het tweede telefoongesprek is uit de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam aannemelijk geworden dat daarbij door klager is gemeld dat de hond in (adem)nood verkeerde en dat het vanwege de wegopbrekingen qua reisafstand meer dan drie kwartier zou duren voordat hij bij zijn eigen dierenarts in Veenendaal kon zijn, terwijl vanuit de praktijk aldaar toestemming was gegeven voor de overname van de behandeling door beklaagde. Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd bevestigd dat er bij klager sprake was van een panieksituatie. Onder die omstandigheden had het naar het oordeel van het college op de weg van beklaagde gelegen duidelijk uit te vragen hoe slecht de hond er precies aan toe was, of het verlenen van medische hulp nog enig uitstel kon velen en of hij zelf niet toch iets kon betekenen (bijv. de hond uit zijn lijden verlossen), waarna de meest aangewezen vervolgstap kon worden bepaald. Dat hoefde nog niet per sé te betekenen dat beklaagde de hond zelf had moeten ontvangen, maar wel dat hij, indien hij zelf niets voor de hond kon betekenen, klager in ieder geval alternatieven in de buurt zou hebben aangereikt, door hem bijvoorbeeld te verwijzen naar een dichterbij gelegen praktijk. Door zonder verder doorvragen te volstaan met een terugverwijzing naar de eigen dierenarts, terwijl er een noodsituatie was gemeld en met het risico dat de praktijk van de eigen dierenarts mogelijk niet tijdig kon worden bereikt, heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet de vereiste zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid aan de dag gelegd die van een dierenarts mag worden verwacht. Daaraan doet niet af de stelling van beklaagde dat klager hem tijdens het tweede telefoongesprek zou hebben verteld dat zijn eigen dierenarts niet naar de praktijk wilde komen. Behalve dat klager betwist dit te hebben beweerd, had ook in een dergelijke situatie het belang van de hond voorop moeten staan en had van beklaagde mogen worden verwacht dat hij een verdere anamnese had afgenomen en klager had gewezen op de alternatieve mogelijkheden die er in de gegeven noodsituatie nog openstonden.

                5.6.  Ook de stelling van beklaagde, dat hij op de tijdstippen waarop klager belde geen dienst had, wordt door het college gepasseerd. Een dergelijk verweer gaat slechts op in situaties waarin geen sprake is van nood. In casu werd beklaagde feitelijk om hulp gevraagd, terwijl er in ieder geval ten tijde van het tweede telefoongesprek een noodsituatie is gemeld, althans een zodanig ernstige situatie dat beklaagde niet mocht volstaan met de enkele mededeling naar de eigen dierenarts terug te gaan. Uitgangspunt in het veterinair tuchtrecht is dat een dierenarts –dienstdoend of niet- desgevraagd gehouden is een in nood verkerend dier hulp te verlenen, althans er voor te zorgen dat het dier de vereiste hulp krijgt.”

2.7.   Het VBC overweegt dienaangaande als volgt:

Het VTC behoefde  niet de vraag te beantwoorden  of de eigen dierenarts van Y correct heeft gehandeld. Het gaat er in casu om of X zelf, die zich middels zijn website nog steeds in het maatschappelijk verkeer presenteert als dierenarts en ook nog als zodanig is geregistreerd, geconfronteerd met Y als eigenaar van een dier, dat kennelijk in acute nood verkeerde, zich er in bedoeld telefoongesprek - zonder nader door te vragen naar de gezondheidssituatie van de hond - toe had kunnen beperken Y terug te verwijzen naar de eigen dierenarts.

In het licht van de norm vervat in artikel 14, onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 kan het VBC  zich ter zake volledig verenigen met hetgeen het VTC  onder 5.5 en 5.6 als boven weergegeven heeft overwogen.

De omstandigheid, dat X niet op de hoogte was van hetgeen zich voordien aangaande de behandeling van de hond heeft voorgedaan en de rol, die de eigen dierenarts van Y daarbij heeft gespeeld, alsmede zijn stelling, dat hij, indien hij hiervan op de hoogte zou zijn geweest, anders zou hebben gehandeld, doen hieraan  niet af.

2.8.   Het vorenwogene leidt tot de slotsom dat het VBC zich geheel kan verenigen met de

         uitspraak van het VTC en met de gronden, waarop deze steunt, zodat het beroep dient te

         worden verworpen.

3     De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

 - verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. I.M. Davids,

mr. G. van der Wiel, drs. M.I. de Nijs (dierenarts) en drs. N.H. Lieben (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door mr. W. Sorgdrager te Den Haag op 1 november 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris