ECLI:NL:TDIVBC:2011:19 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2011/04

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2011:19
Datum uitspraak: 01-11-2011
Datum publicatie: 22-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2011/04
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond, een Berger Sennenhond, geboren op 16 juni 1998, die plotseling in ademnood kwam te verkeren.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 1 november 2011

in de zaak VB 11/04 van

X, wonende te A,

klaagster in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 27 januari 2011 van het Veterinair Tuchtcollege (2009/78),

hierna te noemen: X,

tegen

Y, dierenarts te B,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: Y.

1     Het geding

Bij beroepschrift van 22 maart 2011 is X tegen de tussen haar en Y gewezen uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege (verder: VTC) van 27 januari 2011, waarbij haar klacht tegen Y ongegrond is verklaard, bij het Veterinair Beroepscollege (verder: VBC) in beroep gekomen.

Mevr. Z  heeft hierop als gemachtigde van Y schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2011 ter zitting van het VBC, alwaar X en mevr. Z  namens Y  hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2.  De beoordeling in beroep

2.1.  Voor de inhoud van de door X  tegen de uitspraak van het VTC ingebrachte bezwaren en haar toelichting daarop verwijst het VBC naar haar beroepschrift.

2.2.    In haar beroepschrift heeft X  het VBC verzocht ter zake van de hierna onder d), e) en f) door het VTC vastgestelde feiten een aantal aanvullende gegevens op te nemen. Het VBC gaat hieraan voorbij, aangezien hetgeen X in dit verband heeft aangevoerd geen bezwaar tegen de feiten, maar een commentaar naar aanleiding van deze feiten is. Voor zover aan de orde zal dit commentaar hierna bij de beoordeling van de grieven worden besproken. Nu er voor het overige geen bezwaren zijn gericht tegen de door het VTC onder § 3 vastgestelde  feiten, zal het VBC van deze feiten in beroep uitgaan.

2.3.    In beroep staat dan ook het volgende vast:

a) Het gaat in deze zaak om Chloë, de Berner Sennenhond van X , geboren 16 juni 1998.

b) Op 3 juni 2009 kwam de hond plotseling in ademnood te verkeren. X is naar haar eigen dierenarts gegaan, die bij zijn onderzoek constateerde dat de hond bleke slijmvliezen en een versnelde ademhaling had en die direct via een masker zuurstof heeft toegediend. Na enige minuten normaliseerde de ademhaling zich – in rust was er geen duidelijke ademnood meer- en kleurden de slijmvliezen weer normaal.

c) Vervolgens heeft de eigen dierenarts een röntgenfoto van de thorax gemaakt, waarop door hem, behalve een aangeboren afplatting van de borstkas, geen bijzonderheden zijn waargenomen. Later op de dag heeft deze dierenarts nog een laryngoscopie verricht en op basis daarvan geconcludeerd dat er sprake was van een larynxparalyse. Hierop is telefonisch contact gezocht met  Y, die op verwijzing gezelschapsdieren met K.N.O.-problemen behandeld en die de nodige expertise en ervaring met operaties terzake larynxparalyses heeft.

d) Bij de telefonische contacten met de assistente van Y en nadien met Y zelf heeft de eigen dierenarts van X verzocht de hond met spoed terzake de  larynxparalyse te opereren. Y  heeft echter te kennen gegeven dat een dergelijke operatie die middag niet mogelijk was en dat de eerstvolgende gelegenheid daartoe op maandag 8 juni 2009 zou zijn. Y heeft de eigen dierenarts wel gewezen op de mogelijkheid een tracheostomie uit te voeren en een canule in de trachea te plaatsen en geadviseerd Dexamethason (tegen de zwelling in de keel) en Phenobarbital (om de hond rustig te houden en opwinding te voorkomen) toe te dienen.

e) X kon zich niet verenigen met het feit dat Y tegenover haar eigen dierenarts had aangegeven niet van zins te zijn haar hond die middag nog te opereren en is vervolgens op eigen initiatief met de hond naar de praktijk van Y afgereisd en heeft zich daar onaangekondigd aan de balie gemeld, met een CD waarop beelden van de door de eigen dierenarts verrichte laryngoscopie en gemaakte röntgenfoto’s stonden.

f) Y heeft X te woord gestaan, maar is bij zijn weigering gebleven om de hond die middag te opereren. Er is tussen partijen over een aantal andere opties gesproken, maar uiteindelijk is X met de hond naar huis gegaan, met een afspraak voor een operatie op 8 juni 2009. Ongeveer twee uur later na thuiskomst werd de hond bij het omdraaien in de mand plotseling opnieuw benauwd. X is met de hond naar haar eigen dierenarts gereden, maar bij aankomst aldaar werd geconstateerd dat de hond was overleden.

2.4.    Het  VTC heeft kort samengevat de klacht van X, dat Y  heeft geweigerd de hond van X aan een larynxparalyse (stembandverlamming) te opereren en dat hij er ten onrechte vanuit is gegaan dat er geen sprake was van een spoedeisende situatie, ongegrond verklaard.

2.5.     Hiertoe heeft het VTC het volgende overwogen:

“5.1. In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.  

5.2. Het college stelt voorop dat, hoezeer klaagster er kennelijk ook van overtuigd is dat haar hond is overleden door verstikking als gevolg van een larynxparalyse, er na het overlijden geen sectie is verricht en dat andere doodsoorzaken niet uitgesloten kunnen worden geacht.

5.3. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde een begrijpelijke en acceptabele motivering gegeven voor zijn weigering om de hond die middag nog te opereren. Een specialistische larynxoperatie als hier bedoeld is technisch ingewikkeld en vereist een grondige voorbereiding en zorgvuldige nazorg. Beklaagde heeft gesteld dat hij om die reden dergelijke operaties alleen op maandagen uitvoert, steeds tezamen met dezelfde en terzake zeer ervaren assistente, omdat alleen in die situatie een adequate voorbereiding en een aanvaardbaar resultaat en goede nazorg mogelijk is. Gelet op het feit dat klaagster zich die middag onaangekondigd op de praktijk meldde en beklaagde niet voor een gunstig resultaat kon instaan omdat hij qua voorbereiding, assistentie en te verlenen nazorg op dat moment niet voldoende was uitgerust, waarbij komt dat een dergelijke operatie normaliter ook uitstel kan velen, behoefde van beklaagde naar het oordeel van het college niet te worden gevergd desgevraagd maar tegen zijn zin een aldus risicovolle operatie uit te voeren. Aldus heeft beklaagde naar het oordeel van het college in tuchtrechtelijke zin niet verwijtbaar gehandeld door de operatie uit te stellen tot 8 juni 2009.

5.4. Met betrekking tot de vraag of beklaagde die middag in diergeneeskundig opzicht anderszins verwijtbaar heeft gehandeld, is tussen partijen in geschil of beklaagde de hond nog heeft onderzocht, waarbij in ieder geval vast staat dat hij geen uitgebreid algemeen onderzoek heeft verricht en dat hij de door klaagster meegenomen cd (met röntgenfoto’s en beelden van de laryngoscopie) niet heeft bekeken. Hoewel dat wel de voorkeur had gehad ziet het college in de bijzondere omstandigheden van dit geval, waarbij klaagster onaangekondigd aan de balie stond, aanleiding beklaagde niet te verwijten dat hij die middag is afgegaan op mededelingen van klaagster en op de bevindingen van de eigen dierenarts, die enige uren eerder diverse onderzoeken had verricht en reeds een diagnose had gesteld, waarvan aan beklaagde telefonisch reeds verslag was gedaan.

5.5. Voorts heeft het college onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de stelling van beklaagde dat hij zich er die middag wel van heeft vergewist of er geen sprake was van een spoedsituatie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een dergelijke beoordeling (slijmvliezen, ademhaling) voor het grootste deel ook middels observatie, derhalve zonder hulpmiddelen kan plaatsvinden en dat beklaagde ook á vu een indruk van de hond heeft gehad. In ieder geval acht het college voldoende aannemelijk dat beklaagde de slijmvliezen en de CRT heeft gecontroleerd, die niet afwijkend bleken en dat hij al luisterend heeft vastgesteld dat er slechts van een geringe stridor sprake was. Daar komt bij dat beklaagde ter zitting voorts nog heeft gesteld dat de hond de praktijk lopend heeft verlaten en dat de hond ook blijkens de eigen stellingen van klaagster ten tijde van het bezoek aan beklaagde een rustige ademhaling had. Aldus is onvoldoende gebleken dat er tijdens het bezoek aan beklaagde sprake was van een noodsituatie die tot direct ingrijpen noopte, bijvoorbeeld het verrichten van een tracheostomie.

5.6. Hoewel duidelijk is dat de sfeer tussen partijen die bewuste middag te wensen over heeft gelaten, staat voorts vast dat beklaagde over alternatieven heeft gesproken en heeft aangeboden de hond op te nemen en bij het ontstaan van acute benauwdheid een tracheostomie uit te voeren, waarmee klaagster echter niet instemde, omdat er in de nacht geen toezicht zou zijn en het voor haar niet mogelijk was om zelf op de praktijk te blijven. Verder is niet in geschil dat beklaagde tevens heeft aangeboden de hond die middag nog te verwijzen naar de universiteitskliniek in Utrecht, om het dier aldaar een larynxoperatie te laten ondergaan, welk voorstel voor klaagster evenmin aanvaardbaar was.

5.7. Hiernaast had de hond van de eigen dierenarts en op advies van beklaagde reeds Phenobarbital toegediend gekregen, welke medicatie tevens in tabletvorm aan klaagster was meegegeven om stress te vermijden en er voor te zorgen dat de hond rustig zou blijven. Het college acht verder niet onbegrijpelijk dat beklaagde in zijn overtuiging c.q. veronderstelling dat de hond de periode tot de operatie zou kunnen overbruggen ook betekenis heeft toegekend aan zijn jarenlange ervaring op dit gebied en het feit dat het nog nimmer was voorgekomen dat een hond puur aan een stembandverlamming was komen te overlijden, hetgeen ook door het college uitzonderlijk wordt geacht. Aldus bestaat er naar het oordeel van het college onvoldoende grond beklaagde in tuchtrechtelijke zin te verwijten dat hij niet heeft voorzien dat de hond enige uren na thuiskomst zou komen te overlijden, waarbij herhaald zij dat er door beklaagde die middag ook alternatieven zijn besproken, daaronder een verwijzing naar de universiteitskliniek in Utrecht.

5.8. Resumerend heeft beklaagde die middag op aanvaardbare gronden geweigerd een operatie uit te voeren, is onvoldoende gebleken van concrete tekenen die er op wezen dat er door beklaagde die middag acuut moest worden ingegrepen, zijn er alternatieven besproken en acht het college onvoldoende verwijtbaar dat beklaagde niet heeft voorzien dat de hond enige uren later zou komen te overlijden. Aldus ziet het college te weinig aanleiding om te concluderen dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij ten opzichte van de hond had behoren te betrachten. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.”

2.6.    De eerste grief van X  richt zich tegen het oordeel van het VTC dat Y in tuchtrechtelijke zin niet verwijtbaar heeft gehandeld door de operatie uit te stellen tot 8 juni 2009.

2.7.    Het VBC overweegt het volgende:

Evenals het VTC is het VBC van oordeel dat een operatie ter zake van een larynxparalyse een technisch gecompliceerde ingreep is die een grondige voorbereiding en zorgvuldige nazorg vereist. Dat Y heeft aangegeven dat hij deze niet meteen, maar pas op 8 juni 2009, kon uitvoeren valt hem, onder verwijzing naar en overneming van hetgeen het VTC in haar uitspraak onder 5.3. op dit punt  heeft overwogen, tuchtrechtelijk niet te verwijten. Het feit dat deze operatie in een daartoe speciaal toegeruste (universiteits)kliniek, waar doorlopend gekwalificeerd personeel beschikbaar is, wel op korte termijn kan worden verricht maakt dat niet anders.

2.8.    De grieven richten zich voorts tegen het feit dat het VTC heeft geoordeeld dat Y ook anderszins niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

2.9.     Dienaangaande wordt het volgende overwogen.

In hoger beroep staat vast dat Y de hond weliswaar niet uitgebreid heeft onderzocht, maar zich er van heeft vergewist dat er geen sprake was van een spoedsituatie. Hij heeft de hond geobserveerd en de slijmvliezen en de CRT gecontroleerd. Ook het VBC ziet in de bijzondere omstandigheden van dit geval geen aanleiding Y te verwijten dat hij overigens is afgegaan op de mededelingen van X en de bevindingen van de eigen dierenarts. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat X onaangekondigd aan de balie stond en de hond enige uren eerder was onderzocht door de eigen dierenarts, die diverse onderzoeken had verricht en reeds een diagnose had gesteld, waarvan hij Y telefonisch verslag had gedaan.

2.10.Tussen partijen is niet in geschil dat Y in geval van zeer ernstige benauwdheid een tracheostomie zou hebben verricht. Dat Y  X niet eigener beweging heeft doorverwezen naar bijvoorbeeld de universiteitskliniek in Utrecht kan hem niet worden tegengeworpen. Tussen partijen staat vast dat er wel over de diverse mogelijkheden, waaronder verwijzing naar Utrecht, is gesproken. Het VBC acht het evenals het VTC niet onbegrijpelijk dat Y er redelijkerwijze van is uitgaan dat de hond meer gebaat was met rust (onder andere te bereiken door de toegediende Phenobarbital) dan met een lange autorit voor het op kortere termijn verrichten van bedoelde operatie. Voorts mocht Y er van uitgaan dat X die opties had doorgesproken met de eigen dierenarts die de hond die dag had onderzocht.

2.11. Y heeft voorts nog aangeboden de hond op te nemen tot het moment, dat de operatie zou kunnen worden verricht. X heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt, omdat haar niet de gelegenheid werd geboden bij haar hond te blijven. Het VBC merkt hierover op, dat het niet gebruikelijk en evenmin in het belang van het dier kan zijn, dat de eigenaar bij zijn opgenomen dier kan blijven. Bij opname wordt het dier, zoals ook door Y  aangegeven, gedurende de dag doorlopend en

’s nachts regelmatig onder toezicht gehouden.

2.12. Gelet op het bovenstaande is het VBC met het VTC van oordeel, dat Y door de hond van X niet direct te opereren, maar de operatie te plannen op maandag 8 juni 2009, en voorts niet door te verwijzen veterinair niet onjuist heeft gehandeld. Het feit dat de hond enige uren later is komen te overlijden maakt dit niet anders. Nog afgezien van het feit dat niet met zekerheid is vast te stellen of de hond inderdaad is overleden door verstikking als gevolg van een larynxparalyse omdat er geen sectie is verricht, blijft er onder de gegeven omstandigheden altijd sprake van een in redelijkheid niet voorzienbaar overlijdensrisico.

2.13.Het vorenwogene leidt tot de slotsom dat het VBC zich geheel kan verenigen met de uitspraak van het VTC en met de gronden, waarop deze steunt, zodat het beroep dient te worden verworpen.

3     De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

 - verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. I.M. Davids,

mr. G. van der Wiel, drs. M.I. de Nijs (dierenarts) en drs. N.H. Lieben (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door mr. W. Sorgdrager te Den Haag op 1 november 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris