ECLI:NL:TDIVBC:2011:10 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2010/10

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2011:10
Datum uitspraak: 24-05-2011
Datum publicatie: 22-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2010/10
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond, een kruising tussen een Labrador en een Flat Coated Retriever, geboren op 30 juni 2008, die braakte, sloom was en niet wilde eten.

  Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 24 mei 2011

in de zaak VB 10/10 van

X, wonende  te A,

klager in eerste aanleg, appellant van een uitspraak

van 29 september 2010 van het Veterinair Tuchtcollege (2009/81),

hierna te noemen: appellant,

tegen

Y, dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: verweerder.

1     De procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 29 september 2010, verzonden op

1 oktober 2010, ongegrond verklaard de klacht van appellant dat verweerder te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellant, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Bij een op 8  november 2010 bij het Veterinair Beroepscollege ingekomen beroepschrift heeft appellant beroep ingesteld tegen voormelde uitspraak.

Verweerder heeft bij brief van 4 december 2010 op het beroepschrift gereageerd. Appellant heeft hierop gereageerd bij brief van 14 maart 2011.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaats gevonden op 29 maart 2011. Bij die gelegenheid hebben appellant en verweerder hun standpunten nader toegelicht. Tevens is verschenen Z, een collega van verweerder.

2     De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1  Het Veterinair Tuchtcollege is uitgegaan van de volgende feiten.

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een kruising tussen een Labrador en een Flat Coated Retriever van het vrouwelijk geslacht met de naam Nicky, geboren 30 juni 2008.

3.2. Op vrijdag 24 juli 2009 werd de hond van klager ziek. Het dier braakte, was sloom en wilde niet eten, maar dronk nog wel. Omdat de situatie aanhield heeft klager op zaterdag 25 juli 2009 telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde. De dierenarts die hem telefonisch te woord stond heeft daarbij te kennen gegeven dat het mogelijk om een buikgriep ging, maar dat het probleem ook ernstiger zou kunnen zijn. In overleg is besloten de situatie even aan te zien, de hond alleen lichtverteerbare voeding (gekookte kip/rijst of bouillon) aan te bieden en direct contact op te nemen als de situatie zou verslechteren. Op zondag 26 juli 2009 heeft klager geen contact meer met de praktijk opgenomen. 

3.3. Op maandagmorgen 27 juli 2009 is er door klager wel weer contact met de praktijk opgenomen, omdat de hond faecaal had gebraakt, terwijl ze al enige dagen (vanaf de donderdag) niet had gegeten en geen ontlasting had gehad. Klager kon op de praktijk terecht en de hond is door een collage van beklaagde, Z, onderzocht.

3.4. Bij dat klinisch onderzoek kwamen geen verontrustende afwijkingen naar voren. Blijkens de patiëntenkaart was alleen de polsslag van de hond iets verhoogd. Verder was het dier attent, kleurden haar slijmvliezen roze, bedroeg de Capilary Refill Time minder dan 1 seconde, was geen sprake van vergrote lymfeklieren, bleef de lichaamstemperatuur binnen de referentiewaarden, waren er geen aanwijzingen voor hart of longproblemen en leverde een buikpalpatie alleen een iets gespannen buik op, zonder dat er diktes konden worden gevoeld. Omdat er geen duidelijke afwijkingen werden gevonden en omdat aan de klachten vele mogelijke oorzaken ten grondslag zouden kunnen liggen, heeft de betrokken dierenarts met klager althans zijn echtgenote besproken dat er verder onderzoek zou kunnen worden gedaan, dat dan zou bestaan uit het maken van röntgenfoto’s dan wel dat een symptomatische behandeling kon worden ingezet, waarbij een antibraakmiddel (Cerenia) zou worden toegediend en zou worden bezien of dit verbetering gaf. In overleg is gekozen voor een medicamenteuze behandeling, waarbij een controleafspraak is gemaakt voor de volgende middag om het verloop te evalueren. Voorts werd afgesproken dat direct contact zou worden opgenomen als de hond ondanks de toegediende medicatie zou blijven braken.

3.5. Omdat de hond na thuiskomst die dag ondanks het toegediende antibraakmiddel opnieuw moest braken, is er wederom contact met de praktijk gezocht en heeft er op het eind van de middag een consult plaatsgevonden. Er heeft een klinisch onderzoek plaatsgevonden dat ook toen geen afwijkingen opleverde. De buik van de hond bleek bij palpatie soepel en zonder verdikkingen. Er is urineonderzoek verricht (om uit te sluiten dat het om een nierpatiënt ging), er is een blaaspunctie verricht en er zijn röntgenfoto’s gemaakt, waarop geen aanwijzingen te zien waren voor een verstopping. Er werd wel een volle dunne darm geconstateerd en er is gesproken over de mogelijkheid dat de hond ontlasting had gegeten, maar dat ook vele mogelijke andere aandoeningen als oorzaak van de klachten niet konden worden uitgesloten. Klager heeft bij dit consult geopperd een operatie of proeflaparotomie uit te voeren, maar de betrokken dierenartsen, onder wie beklaagde, bleken daar op dat moment geen voorstander van te zijn. Er is rust geadviseerd en opnieuw een injectie met een antibraakmiddel toegediend met de afspraak de volgende dag op de praktijk terug te komen om het vervolg te bepalen.

3.6. Op die volgende afspraak op dinsdag 28 juli 2009 was –zo is ter zitting gebleken - Z de behandelend dierenarts. Op de patiëntenkaart wordt vermeld dat de hond sinds de vorige avond niet meer had gebraakt, maar dat ze nog steeds niet wilde eten en erg sloom was. Ook staat daarop vermeld dat palpatie van de buik in het gebied rond de navel erg pijnlijk was. Deze dierenarts heeft klager medegedeeld dat verder onderzoek (een echografie van de buik en/of bloedonderzoek) nodig was om een diagnose te kunnen stellen en de juiste behandeling in te zetten. Klager heeft daarop aangegeven dat hij in verband met de kosten geen verdere onderzoeken wilde, waarbij hij aangaf dat hij in het verleden bij een andere zieke hond ook allerlei kostbare onderzoeken heeft laten verrichten, met als eindresultaat een overleden hond en een hoge rekening. Of er bij dit consult ook is gesproken over het verrichten van een operatie c.q. proeflaparotomie is voor het college niet duidelijk geworden. Wel staat vast dat er een discussie over de kosten is ontstaan en dat uiteindelijk is besloten om door te gaan met een symptomatische behandeling, waartoe het antibraakmiddel Cerenia in tabletvorm aan klager is meegegeven.

3.7. Op woensdag 29 juli 2009 is klager voor een second opinion naar een andere dierenartsenpraktijk gegaan. Blijkens de patiëntenkaart van die praktijk werden bij palpatie van de buik diktes gevoeld, die een pijnreactie gaven. Er  werden röntgenfoto’s gemaakt waarbij ontlasting in de dikke darm te zien was, maar ook inhoud in de dunne darm. Er is een laparotomie uitgevoerd waarbij een vreemd draadvormig voorwerp met een knobbelige structuur in een deel van de dunne darm werd aangetroffen. Omdat er tevens sprake bleek te zijn van een darmperforatie, zijn enkele gedeelten van de darmen operatief verwijderd. De hond is na die operatie aan een infuus op de praktijk opgenomen gebleven.

3.8. Op 31 juli 2009 mocht de hond mee naar huis, maar een dag later moest ze noodgedwongen weer worden opgenomen en aan een infuus worden gelegd. De conditie van de hond was zodanig zwak en verslechterd dat –zo vermeldt de patiëntenkaart- op 3 augustus 2008 is besloten tot euthanasie.

3.9. In de tussentijd –naar het college heeft begrepen vanaf 30 juli 2009- heeft beklaagde zijn onvrede tegenover beklaagde geuit en is er tussen partijen een discussie ontstaan over de betaling van de kosten van de verrichte onderzoeken en de ingestelde behandelingen.

2.2  De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege berust op onder meer de volgende

       overwegingen.

5.3. Voorts overweegt het college dat in het veterinair tuchtrecht geldt dat een dierenarts alleen kan worden aangesproken op eigen diergeneeskundige handelingen en niet op de diergeneeskundige handelingen die door een collega dierenarts zijn uitgevoerd. In deze zaak is gebleken dat er meerdere dierenartsen bij de verschillende consulten betrokken geweest. Klager heeft zijn klacht niettemin alleen tegen beklaagde gericht. Gelet hierop is het de vraag welke diergeneeskundige handelingen beklaagde zelf heeft verricht en of hij ten aanzien van die handelingen verwijtbaar heeft gehandeld.

5.4. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat beklaagde in zijn hoedanigheid van dierenarts alleen bij het (tweede) consult in de namiddag op maandag 27 juli 2009 betrokken is geweest, in die zin dat hij het urineonderzoek heeft uitgevoerd en de gemaakte röntgenfoto’s heeft besproken. Voor het overige is gebleken dat beklaagde alleen de communicatie met klager heeft gevoerd, met name over de rekening, en dat hij (als eigenaar van de praktijk) slechts spreekbuis is geweest voor de andere dierenartsen die de overige consulten hebben verricht en tegen wie door klager geen klachten zijn ingediend. Gelet hierop gaat het in casu dus alleen om de vraag of beklaagde op maandagmiddag 27 juli 2009 in veterinair opzicht nalatig of verwijtbaar heeft gehandeld.

5.5.  Het college is van oordeel dat er bij dat consult op maandag 27 juli 2009 en ook bij de consulten die in de daarvoor gelegen dagen plaatsvonden, geen verwijtbare fouten zijn gemaakt. Op zaterdag 25 juli 2009 is bij het telefonisch consult in overleg besloten de situatie even aan te zien, met de afspraak dat er bij verslechtering opnieuw contact zou worden opgenomen, hetgeen niet is gebeurd. Bij het consult op maandagmoren 27 juli 2009 is voorgesteld een röntgenfoto te maken maar is, opnieuw in overleg, begonnen met de toediening van antibraakmedicatie met de afspraak de volgende dag terug te komen of eerder ingeval de hond ondanks de medicatie toch zou gaan braken. De keuze voor die medicamenteuze behandeling acht het college op dat moment begrijpelijk en aanvaardbaar, aangezien het klinisch onderzoek die maandagmorgen geen afwijkingen had opgeleverd en er geen diagnose kon worden gesteld. Voor zover er bij dit consult van de zijde van klager een wens tot opereren zou zijn geuit, acht het college om dezelfde reden begrijpelijk en aanvaardbaar dat daar niet toe is besloten. Omdat bij het tweede onderzoek die namiddag, waarbij beklaagde betrokken was, ook geen afwijkingen op de röntgenfoto’s zichtbaar waren en het klinisch en ander onderzoek geen afwijkingen opleverde, terwijl de klachten diverse oorzaken konden hebben (zoals gastro-enteritis, pancreatitis) acht het college verdedigbaar dat beklaagde en zijn collega ook op dat moment nog niet chirurgisch hebben ingegrepen of een proeflaparotomie hebben uitgevoerd en dat ook toen is besloten de hond symptomatisch met medicatie te behandelen, met de afspraak de volgende dag terug te komen, om een verder onderzoeks- en behandeltraject te bepalen.

5.6. Wat er een dag later bij het consult op 28 juli 2009 tussen de betrokken dierenarts, Z en klager precies is gezegd en is voorgesteld is niet geheel helder geworden. In het midden kan echter blijven of er bij dat consult in veterinair opzicht anders had moeten worden gehandeld, nu beklaagde bij dit consult niet meer betrokken is geweest en hij, zoals vermeld, in tuchtrechtelijke zin alleen op zijn eigen gedragingen kan worden aangesproken. Het college betreurt overigens dat eerst ter zitting de precieze informatie naar boven is gekomen en duidelijk is geworden welke dierenarts bij welk consult betrokken is geweest. Dit neemt niet weg dat ten aanzien van het diergeneeskundig handelen van beklaagde niet is gebleken dat hij nalatig en verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard. 

3     De beoordeling van het hoger beroep

3.1  Het Veterinair Beroepscollege gaat bij de beoordeling van deze zaak uit van de door het Veterinair Tuchtcollege vastgestelde feiten, hiervoor in § 2.1 vermeld, aangezien partijen daartegen geen bezwaren hebben geuit. Hetgeen in het beroepschrift staat vermeld ten aanzien van de feiten betreft slechts opmerkingen naar aanleiding van de feiten.

3.2  Appellant heeft in beroep aangevoerd, dat verweerder niet heeft willen luisteren naar de eigenaar van het dier, niet daadkrachtig te werk is gegaan en derhalve nalatig is geweest.

3.3  Alvorens op hetgeen appellant heeft aangevoerd in te gaan overweegt het Veterinair Beroepscollege, evenals het Veterinair Tuchtcollege in § 5.3 van zijn uitspraak, dat een dierenarts tuchtrechtelijk alleen kan worden aangesproken op eigen diergeneeskundige

handelingen en niet op de diergeneeskundige handelingen die door een collega-dierenarts zijn uitgevoerd.

Het Veterinair Beroepscollege zal zich derhalve in het navolgende beperken tot de beoordeling van de diergeneeskundige handelingen die verweerder zelf heeft verricht.

3.4  Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en hetgeen ter zitting in hoger beroep is gebleken, stelt het Veterinair Beroepscollege vast, dat verweerder betrokken is geweest bij het consult op maandagnamiddag 27 juli 2009. Verweerder heeft toen de hond gezien, de door een collega gemaakte röntgenfoto’s beoordeeld en urineonderzoek gedaan. Aan de orde is de vraag of op de gemaakte röntgenfoto’s zodanige afwijkingen zichtbaar zijn, dat op dat moment de uitvoering van een proeflaparotomie geïndiceerd was.

De betreffende röntgenfoto’s zijn ter zitting door het Veterinair Beroepscollege aan de hand van een cd-rom in het bijzijn van partijen bekeken. Het Veterinair Beroepscollege acht, de foto’s gezien hebbend, de beslissing de hond de volgende dag terug te laten komen voor verder onderzoek (het maken van een echografie van de buik en/of bloedonderzoek) niet onjuist.

In verband hiermede onderschrijft het Veterinair Beroepscollege hetgeen het Veterinair Tuchtcollege in § 5.5 van zijn uitspraak ter zake van de behandeling door beklaagde heeft overwogen, en komt het tot de conclusie dat verweerder veterinair niet onjuist heeft gehandeld.

3.5  Bij het consult op dinsdagmorgen 28 juli 2009 is verweerder niet betrokken geweest.

Naar aanleiding van hetgeen ter zitting van het Veterinair Beroepscollege met appellant en de eveneens aanwezige dierenarts Z is besproken, overweegt het College ten overvloede het volgende.

Vast is komen te staan dat tijdens dit consult met appellant is besproken dat verder onderzoek (een echografie van de buik en/of bloedonderzoek)  nodig was om een diagnose te stellen en de juiste behandeling in te zetten. Door appellant en zijn echtgenote is bevestigd dat zij hiervoor geen toestemming hebben gegeven, mede omdat niet zeker was dat hiermee uitsluitsel kon worden verkregen.

Gezien het voorgaande zijn er geen aanwijzingen dat in het vervolgtraject op dinsdag 28 juli 2008 veterinair onjuist is gehandeld.

3.6  Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep dient te worden verworpen.

4     De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

- verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, voorzitter en de leden mr. I.M. Davids,

mr. G. van der Wiel, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken door mr. W. Sorgdrager te Den Haag op 24 mei 2011

in aanwezigheid van de secretaris.

w.g secretaris                                                                                      w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris