ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2684 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5883

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2684
Datum uitspraak: 30-05-2011
Datum publicatie: 29-04-2012
Zaaknummer(s): 5883
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Uitlating over brigadier van politie was weliswaar grievend, maar niet onnodig.

30 mei 2011

No. 5883

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder

tegen:

klager.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 19 juli 2010, onder nummer M6-2010, aan partijen toegezonden op 20 juli 2010, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 augustus 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- een schrijven van verweerder aan het hof van 14 maart 2011.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 april 2011, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3. De klacht

De klacht zoals door de raad samengevat en waartegen geen grief is gericht luidt dat verweerder zich tijdens een raadkamerzitting van het Gerechtshof ‘s Hertogenbosch op 13 oktober 2009 grievend heeft uitgelaten over klager, brigadier van de politie.

4. De feiten

4.1 Verweerder heeft voor mevrouw X. en haar zoon tegen klager bij het Gerechtshof ’s Hertogenbosch een beklagschrift ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering ingediend. Dit beklag is in raadkamer van genoemd hof van 13 oktober 2009 behandeld waar mevrouw X., haar zoon en verweerder als hun advocaat aanwezig waren.

Het ingediende beklag betrof de beslissing van het Openbaar Ministerie klager  niet strafrechtelijk te vervolgen naar aanleiding van een door de cliënten van verweerder jegens klager gedane aangifte over de discriminerende houding van klager jegens de (toen nog) minderjarige Zoon.

Verweerder heeft in een mondelinge toelichting op het beklag deze discriminerende houding ter zitting van 13 oktober 2009 van het gerechtshof breed uitgemeten en voorbeelden daarvan genoemd. Onder meer is daarbij door verweerder gezegd: “beklaagde [verweerder] is een kankergezwel binnen het politiekorps dat maar blijft voortwoekeren.”

4.2 Klager stelt in zijn klachtbrief dat verweerder zich met deze uitlating onnodig grievend jegens hem heeft uitgelaten.

5. De beoordeling

5.1 De raad heeft bij de beoordeling van de klacht met juistheid tot uitgangspunt genomen dat in de relatie advocaat-wederpartij aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt. De te beantwoorden vraag is daarom of verweerder in raadkamer van het gerechtshof ter zitting van 13 oktober 2009 zich jegens klager onnodig grievend heeft uitgelaten.

5.2 De gewraakte uitlating is onmiskenbaar grievend jegens klager en zou in beginsel nodeloos grievend kunnen zijn. Anders dan de raad is het hof echter van oordeel dat, gezien de omstandigheden van het geval, het verweerder vrij stond zich uit te laten als hij heeft gedaan.

In de eerste plaats blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof dat verweerder zeer uitvoerig is ingegaan op de achtergronden van het beklag, waarvan kernpunt is dat klager, die politiefunctionaris is in een dorp, een systematische discriminerende houding zou vertonen ten opzichte van allochtone jongeren zowel in woord als in daad. Voorts zou klager in een procedure meineed hebben gepleegd. Volgens verweerder zou daartegen door het OM moeten worden opgetreden. In dit betoog stond de gewraakte uitlating niet op zich maar maakte deel uit van een reeks ernstige verwijten die verweerder namens zijn cliënten onder woorden wenste te brengen ter onderbouwing van het beklag ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering jegens klager.

In de tweede plaats is de uitlating gedaan in een besloten raadkamerzitting van het gerechtshof en niet in het openbaar, hetgeen mede een rol heeft gespeeld bij de beslissing door verweerder om zich uit te laten als hem verweten.

5.3 In het licht van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof daarom van oordeel dat verweerder in zijn pleidooi de grens van datgene wat een advocaat betaamt zeer dicht is genaderd, maar dat hij deze grens niet heeft overschreden omdat hetgeen hij in raadkamer naar voren heeft gebracht in de toelichting op het beklag weliswaar deels in grievende bewoordingen is gesteld, maar verweerder kon oordelen dat de gewraakte uitlating voor zijn toelichting gezien het feitencomplex wel functioneel is en deze daarom niet “onnodig” grievend is .

De beslissing van de raad dient te worden vernietigd.

6. De beslissing

Het hof:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch onder nr. M6-2010;

en, opnieuw beslissende:

- verklaart de klacht ongegrond

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, G.J. Niezink, M.M.H.P. Houben en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2011.