ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2678 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5924

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2678
Datum uitspraak: 15-04-2011
Datum publicatie: 29-04-2012
Zaaknummer(s): 5924
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder nam zaak over van niet advocaat, van wieniet wist dat hij geen advocaat was. Verweerder nam alle stukken volledig over en behandelde de zaak onvoldoende zelfstandig. schorsing 6 weken waarvan 4 voorwaardelijk.

15 april 2011

No. 5924

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder

tegen:

klaagster

en van:

klaagster

tegen:

verweerder.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 11 oktober 2010, onder nummer 10-51, aan partijen toegezonden op 11 oktober 2010, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond is verklaard in zoverre als in de beslissing van de raad is overwogen en voor het overige ongegrond is verklaard, klachtonderdeel c gegrond is verklaard, klachtonderdelen b, d en e ongegrond zijn verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 6 weken, waarvan 4 voorwaardelijk, is opgelegd met een proeftijd van een jaar.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 november 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 november 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 februari 2011, waar verweerder alsmede klaagster en haar partner zijn verschenen.

3. De klacht

 Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld dan wel heeft nagelaten in strijd met de zorg die hij als advocaat jegens haar, wier belangen hij behartigde althans behoorde te behartigen, behoorde te betrachten doordat:

a. hij zich onvoldoende in haar zaak heeft verdiept ten gevolge waarvan hij zonder voldoende feitenkennis en niet voldoende voorbereid haar heeft bijgestaan tijdens de zitting die op 20 augustus 2008 heeft plaatsgevonden;

b. hij niet tijdig bescheiden in het geding heeft gebracht en de pleitnota van mr. X. niet heeft overgelegd;

c. hij haar niet in kennis heeft gesteld van enkele van belang zijnde stukken die de wederpartij heeft overgelegd;

d. hij haar heeft genoopt een andere advocaat in te schakelen en het dossier niet op eerste verzoek aan haar heeft willen afgeven;

e. zijn voorkomen wanordelijk is en een advocaat niet past.

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Klaagster heeft zich in november 2007 gewend tot mr. X. in verband met een familierechtelijke kwestie. Zij verkeerde toen in de veronderstelling dat mr. X. advocaat was.

4.3 Op 19 december 2007 heeft een door mr. X. ingeschakelde procureur een verzoek tot wijziging van het gezag en verhoging van de kinderalimentatie bij de rechtbank ’s-Gravenhage ingediend. Nadat een verweerschrift was ingediend werd de mondelinge behandeling bepaald op 20 augustus 2008.

4.4 Enkele weken voor de zitting heeft mr. X. verweerder benaderd met het verzoek klaagster ter zitting bij te staan. Tevens heeft mr. X. hem een aantal stukken doen toekomen met het verzoek deze in te dienen.

4.5 Daags voor de zitting kreeg verweerder van mr. X. de pleitnota toegezonden die hij geacht werd op de zitting voor te dragen en in te dienen.

4.6 Een half uur voor de zitting hebben verweerder en klaagster elkaar voor het eerst op een terras ontmoet en de zaak en de komende zitting besproken. Tijdens die bespreking heeft verweerder zijn visie op (de uitkomst van) de zaak gegeven. Die visie was beduidend pessimistischer dan klaagster stelt uit haar contacten met mr. X. te hebben mogen verwachten. Met name schatte verweerder de kans dat de gezagsverhouding (alleen aan klaagster) zou worden toegewezen laag in.

4.7 Ter zitting heeft verweerder de pleitnota niet ingediend omdat deze een wijziging van eis behelsde, die naar zijn mening tardief was, en omdat de pleitnota niet voldeed aan de door hem daaraan gestelde eisen. Toen tijdens de zitting bleek dat de (hiervoor onder 4.4 bedoelde) stukken, die verweerder in het geding had willen brengen, niet door rechtbank en wederpartij waren ontvangen, heeft de rechter verweerder in de gelegenheid gesteld deze stukken alsnog over te leggen.

5. De beoordeling

 De grieven van verweerder

5.1 De raad heeft de klacht onder a gegrond verklaard voor zover deze inhoudt dat verweerder zich onvoldoende heeft verdiept in de zaak van klaagster en haar onvoldoende voorbereid heeft bijgestaan. Het had volgens de raad op de weg van verweerder gelegen de zaak tijdig met klaagster te bespreken en haar te informeren omtrent hetgeen zij mocht verwachten. Door pas een half uur voor de mondelinge behandeling met klaagster in gesprek te gaan is verweerder in ernstige mate tekort geschoten in zijn verplichting haar voor te bereiden op de mondelinge behandeling en op de hoogte te brengen van de mogelijkheden om de gewenste uitkomst te bereiken.

5.2 Verweerder komt tegen dit oordeel allereerst op met het betoog dat de klacht niet luidt dat hij klaagster niet voldoende op de zitting heeft voorbereid, maar dat hij zichzelf daarop onvoldoende heeft voorbereid. Deze grief faalt, aangezien onder de voorbereiding van de zaak door de advocaat ook valt het (tijdig) met de cliënt afstemmen welke verwachtingen bij deze omtrent de uitkomst van de zaak leven en of deze realistisch zijn, teneinde daarop de behandeling van de zaak te kunnen afstemmen en om bij gebleken fundamenteel verschil van inzicht over de te volgen koers de cliënt de gelegenheid te bieden desgewenst een andere raadsman in te schakelen.

5.3 De grief faalt ook voor het overige. Hoewel verweerder erkent dat hij enkele weken voor de mondelinge behandeling door mr. X. werd ingeschakeld, heeft hij toch ermee volstaan klaagster voor het eerst kort voor de zitting te ontmoeten om over de zaak te spreken. Toen bleek dat klaagster een veel rooskleuriger beeld van de uitkomst van de zaak had dan verweerder kwam dat voor haar begrijpelijkerwijs als een koude douche. Daar komt bij dat in dit geval ook nog bleek dat verweerder de door mr. X. opgestelde pleitnota, waarvan klaagster verwachtte dat deze ongewijzigd zou worden voorgedragen en overgelegd, om hiervoor vermelde redenen afkeurde en niet gebruikte. Het is begrijpelijk dat klaagster ook hierdoor in verwarring werd gebracht en zich, gezien het tijdstip waarop het overleg met verweerder plaatsvond, voor een voldongen feit geplaatst zag. Verweerder heeft ten onrechte, hoewel daar gelegenheid voor was, niet ruim voor de zitting overleg met klaagster gevoerd over de behandeling van de zaak en de mondelinge behandeling in het bijzonder. Dat mr. X. de pleitnota één dag voor de zitting toestuurde komt geheel voor verweerders risico. Hij had zich als behandelend advocaat niet in die mate afhankelijk moeten maken van de werkzaamheden van een derde.

5.4 Verweerder komt ook op tegen het oordeel van de raad dat de klacht onder c gegrond is. Ten aanzien van deze klacht heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.5 Voor zover verweerder tevens aanvoert dat de hem te maken verwijten de opgelegde maatregel niet rechtvaardigen faalt dit betoog. Met name de verwijten die verweerder zijn te maken in verband met de voorbereiding van de mondelinge behandeling acht het hof dermate ernstig dat het zich verenigt met de door de raad opgelegde maatregel, waarbij het hof net als de raad deed het tuchtrechtelijk verleden van verweerder in aanmerking neemt. Niet van belang is in dat verband of verweerder reeds eerder wegens onvoldoende voorbereiding tuchtrechtelijk is veroordeeld.

 De grieven van klaagster

5.6 Klaagster komt in de eerste plaats op tegen de beslissing van de raad dat klachtonderdeel b ongegrond is. Ten aanzien van deze klacht heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel d heeft de raad overwogen dat verweerder heeft aangeboden klaagster te blijven bijstaan en dat klaagsters beslissing om niet op dit aanbod in te gaan en een andere advocaat in te schakelen voor haar rekening en risico komt. Ook overwoog de raad dat verweerder correct heeft gehandeld door het dossier op 3 februari 2009 aan de opvolgend advocaat toe te sturen. Tegen dit laatste oordeel komt klaagster niet op. Wel voert zij aan dat verweerder haar alleen wilde bijstaan onder voorwaarde dat zij hem nog eens € 4.000 betaalde, terwijl zij al € 3.213 aan mr. X. had betaald. Ook dreigde verweerder het dossier niet aan de opvolgend advocaat over te dragen indien klaagster hem niet zou betalen. Bovendien stelde verweerder aan voortgezette behandeling de eis dat klaagster haar klacht zou intrekken. Klaagster vindt dit rieken naar chantage.

5.8 Verweerder stelt dat hij noch van mr. X. noch van klaagster enige betaling heeft ontvangen. De nota die hij aan klaagster had verzonden heeft hij ingetrokken. Nadat klaagster haar klacht had ingediend heeft verweerder aangeboden haar zaak, afgezien van de vergoeding van reiskosten, kosteloos te behandelen mits zij de klacht zou intrekken. Klaagster heeft dit aanbod niet aanvaard en een andere advocaat ingeschakeld.

5.9 Uit het voorgaande blijkt dat partijen van mening verschillen over de feiten die zich hebben voorgedaan rond de gesprekken die zij hebben gehad over de eventuele voortzetting van de behandeling door verweerder dan wel de overdracht van de zaak aan een andere advocaat. Vast staat dat verweerder op enig moment een declaratie aan klaagster heeft verzonden, maar de stelling van verweerder ter zitting dat deze later is ingetrokken heeft klaagster niet weersproken. De brieven van verweerder aan klaagster van 21 januari 2009 en 29 januari 2009 lijken steun te bieden aan de versie die verweerder van de gang van zaken geeft. Daarnaast staat als onvoldoende weersproken vast dat verweerder uiteindelijk geen honorering heeft ontvangen, terwijl hij wel de zaak op correcte wijze aan de opvolgend advocaat heeft overgedragen. Tegen deze achtergrond ziet het hof in de vaststaande feiten onvoldoende aanknopingspunten voor gegrondbevinding van het tot verweerder gerichte verwijt. Het vaststaande feit dat verweerder aan voortzetting van de behandeling van de zaak de voorwaarde verbond dat klaagster de klacht zou intrekken acht het hof niet verwijtbaar. Verweerder kon in redelijkheid van oordeel zijn dat de vertrouwensrelatie die tussen cliënt en advocaat behoort te bestaan zich niet verdroeg met het aanhangig zijn van een klacht van diezelfde cliënt. Uit de feiten blijkt ook niet dat klaagster hierdoor ontoelaatbaar onder druk gezet werd, het stond haar vrij het aanbod van verweerder van de hand te wijzen en dat heeft zij ook gedaan.

 Slotsom

5.10 De grieven van verweerder en klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 11 oktober 2010, onder nummer 10-51.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker , P.M.A. de Groot-van Dijken, S.A. Boele en M. Meerman-Padt, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2011.