ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2313 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5572

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2313
Datum uitspraak: 16-01-2012
Datum publicatie: 02-01-2012
Zaaknummer(s): 5572
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • EVRM, subonderwerp: Art 10
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Landelijk deken stelde mede appel in. Verweerder vergeleek klager met Furchtbare Jurist. Afweging tussen vrijheid van meningsuiting van advocaat en verbod zich onnodig grievend te uiten. Gegrond. Waarschuwing

Beslissing van 16 december 2011

in de zaak 5572

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

en:

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de Landelijk Deken van de

Orde van Advocaten

de deken

tegen

verweerder

7.      DE TUSSENUITSPRAAK VAN 21 MEI 2010

Het hof verwijst naar zijn tussenuitspraak van 21 mei 2010 waarin de feiten zijn vastgesteld en op preliminaire verweren is beslist.

8.  HET VERDERE VERLOOP VAN HET GEDING IN HOGER BEROEP

8.1. Na de tussenuitspraak zijn de leden van de behandelende kamer gewraakt. Bij beslissing van 6 september 2010 is de wraking afgewezen.

 De behandeling van de klacht en het dekenbezwaar is vervolgens voortgezet op 13 september 2010. Deze zitting is geschorst vanwege een volgende wraking. Deze wraking is afgewezen bij beslissing van 17 december 2010.

 De behandeling van de klacht en het dekenbezwaar is vervolgens voortgezet op 17 januari 2011. De behandeling is wederom geschorst vanwege een wraking. Tijdens de behandeling van dit wrakingsverzoek is de voorzitter van de wrakingskamer gewraakt. Deze laatste wraking is afgewezen bij beslissing van 6 mei 2011. De wraking van de behandelde kamer is afgewezen bij beslissing van 27 juni 2011.

8.2. Het hof heeft behalve van de stukken genoemd in de tussenuitspraak van 21 mei 2010 en van de wrakingsuitspraken kennis genomen van een schrijven van mr. Stelling aan het hof van 30 september 2011.

8.3. Het hof heeft de klacht en het dekenbezwaar tenslotte mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 oktober 2011, waar klager, verweerder, vergezeld van mr. Stelling, en namens de landelijk deken mr. R. Sanders zijn verschenen. Zij hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

9. KLACHT

9.1. De klacht houdt  zakelijk weergegeven in dat verweerder en zijn kantoorgenoten mrs. X. en Y., tijdens de behandeling van een strafzaak, waarin klager optrad als advocaat-generaal voor het OM, zich onnodig grievend jegens hem hebben uitgelaten door hem te vergelijken met een “Furchtbare Jurist” onder het nazi-bewind alsmede met Japanse oorlogmisdadigers die terzake van hun omissiedelicten door het Tribunaal van Tokio werden veroordeeld.

9.2. Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

10. DE VERDERE BEOORDELING

10.1 Het hof volhardt bij hetgeen werd overwogen en beslist in de tussenuitspraak.

10.2. Naar vaste rechtspraak van het hof geldt, ter invulling van de norm van artikel 46 Advocatenwet welke inhoudt dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, als uitgangspunt dat aan de advocaat weliswaar een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt maar dat deze vrijheid haar begrenzing vindt in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en dat hij zich niet onnodig grievend dient uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt.

10.3. Ook wanneer de vrijheid van meningsuiting in het geding is, dient de advocaat zich van dergelijk gedrag te onthouden. Zulks ligt mede besloten in de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegeven norm inhoudende dat de bijzondere aard van het juridisch beroep meebrengt dat het optreden van advocaten in het openbaar, en dus ook ter zitting, discreet, eerlijk en waardig dient te zijn (EVRM 30 november 2006, NJ 2007/368, Veraart). De advocaat die zich onnodig grievend uitlaat gedraagt zich immers onwaardig.

10.4. Het hoeft geen betoog of motivering dat de door verweerder verwoorde stelling dat klager zich gedraagt als ‘furchtbare Jurist’ (waarmee wordt gedoeld op ‘foute’ juristen tijdens het Nazi-regime in Duitsland vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog) of handelt ‘op overeenkomstige wijze als de Japanse oorlogsmisdadigers’, hetgeen door klager als grievend wordt ervaren, ook naar objectieve maatstaven als grievend voor klager aangemerkt moet worden.

10.5. Het hof stelt voorts vast dat van enige noodzaak of rechtens relevante reden om klager te vergelijken met nazi’s of Japanse oorlogsmisdadigers niet is gebleken. Deze noodzaak of reden kan niet worden gevonden in de omstandigheid dat verweerder een zogenaamde vredesactivist in een strafzaak bijstond en dat in dat kader van de verdediging een (algemeen) betoog is gehouden over de systeemmisdaad van de Nederlandse overheid (door kernwapens op te slaan). Voor dit betoog is het niet nodig de Advocaat-Generaal ter zitting, en in het bijzonder niet de (privé-)persoon van klager, daarin te betrekken, en hem als ‘collaborateur aan deze systeemmisdaad’ te vergelijken met oorlogsmisdadigers. Niet is gebleken dat het standpunt van de verdediging in de strafzaak niet zonder deze vergelijking op even adequate wijze gevoerd had kunnen worden. Van een bijzondere reden om klager bij genoemde systeemmisdaad te betrekken, op de wijze waarop dat is gebeurd, is het hof niet kunnen blijken.

10.6. De gemaakte vergelijkingen met nazi’s en Japanse oorlogsmisdadigers waren niet alleen onnodig en grievend, maar ook onnodig grievend. Verweerder heeft met zijn uitlatingen kennelijk beoogd klager persoonlijk te raken, hoewel het voor verweerder zonder meer duidelijk moet zijn geweest dat de Advocaat-Generaal niet namens zichzelf maar als vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie ter zitting optrad. Het hof vindt voor de vaststelling dat verweerder klager persoonlijk heeft willen raken naast het feit dat het zijn van nazi of oorlogsmisdadiger alleen in privé-hoedanigheid mogelijk is, mede grond in de opmerking van mr. Stelling tijdens de strafzitting - mede gedaan namens verweerder en door hem onderschreven, zoals hij ter zitting heeft erkend - dat hij de Advocaat-Generaal/klager persoonlijk verantwoordelijk houdt. De stelling dat niet ‘op de man gespeeld’ is, maar – ongeacht de persoon – op degene die ter zitting de functie vervulde van representant van het openbaar ministerie, wordt door het hof dan ook verworpen. Overigens is het ook onnodig grievend voor een willekeurige representant van het openbare ministerie om te worden vergeleken met nazi’s en Japanse oorlogsmisdadigers.

10.7. Verweerder heeft niet, althans niet deugdelijk onderbouwd dat de bedoelde uitlatingen niet  onnodig grievend zijn. Samengevat beroept verweerder zich op zijn vrijheid van meningsuiting en op de stelling dat het hof niet bevoegd is deze vrijheid te beoordelen. Deze verweren falen enerzijds omdat de vrijheid van meningsuiting van een advocaat ter zitting niet absoluut is maar begrenzingen kent die in casu zijn overschreden, en anderzijds omdat, zoals ook al in de tussenuitspraak is geoordeeld, vanwege deze begrenzing het hof die toetsingsbevoegdheid wel heeft en kan ontlenen aan artikel 46 Advocatenwet.

10.8. Verweerder voert nog aan dat klager geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat het standpunt van verweerder onjuist zou zijn. Kennelijk meent verweerder dat als hij de gemaakte vergelijkingen inhoudelijk juist acht, hij reeds daarom gerechtigd zou zijn deze naar voren te brengen. Hij miskent daarmee de waardigheid die hij in de zittingszaal in acht heeft te nemen, en dat hij zich op die grond heeft te onthouden van uitlatingen die onnodig grievend zijn. De juistheid van verweerders uitlatingen was bovendien niet de inzet van de strafzaak en mitsdien onnodig om aan de orde te stellen.

10.9. Het oordeel van de raad, dat de klacht ongegrond is omdat de uitlatingen van verweerder in de context van de in de strafzaak gevoerde verdediging te begrijpen is als zakelijke kritiek die kennelijk niet persoonlijk was bedoeld, en dat daarom de grenzen van het toelaatbare niet zijn overschreden, kan het hof niet volgen. De uitlatingen waren immers wel degelijk persoonlijk bedoeld. Zij behelzen geen voor de strafzaak noodzakelijke kritiek op het functioneren van de Advocaat-Generaal.

10.10. Concluderend is het hof van oordeel dat het onnodig grievend betrekken van de persoon van de Advocaat-Generaal bij de door verweerder gevoerde verdediging niet in overeenstemming is met de juridische ethiek die in de zittingszaal heeft te gelden en een advocaat onwaardig is. Verweerder had zich rekenschap dienen te geven van de grievende impact van zijn uitlatingen en reeds op die grond de gewraakte – onnodige - uitlatingen achterwege behoren te laten. De klacht van klager is mitsdien gegrond.

10.11. In het dekenbezwaar wordt naar voren gebracht dat het hier gaat om op de persoon gerichte beledigingen van verweerder. Het hof kan zich niet uitlaten over de vraag of de gewraakte uitlatingen ook beledigend zijn in zijn van het Wetboek van Strafrecht. Dat is voorbehouden aan de strafrechter. De deken doelt echter tevens op de onnodig grievendheid van de uitlatingen. Het dekenbezwaar is in zoverre gegrond.

10.12. Ten aanzien van de op te leggen maatregel is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met een waarschuwing, temeer nu klager ter zitting heeft laten dat het hem niet te doen is om een maatregel maar om de beoordeling van de toelaatbaarheid van de gewraakte uitlatingen.

10.13. In de tussenuitspraak is reeds geoordeeld dat verweerder geen belang heeft bij zijn hoger beroep (dat de klacht niet ongegrond had behoren te worden verklaard, maar dat klager niet-ontvankelijk is). Hij is derhalve niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het beroep faalt bovendien op gronden hiervoor uiteengezet.

11. BESLISSING

 Het Hof van Discipline:

  ten aanzien van het hoger beroep van verweerder:

- verklaart verweerder niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;

ten aanzien van het hoger beroep van klager en het bezwaar van de deken:

- vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en, opnieuw recht doende:

- verklaart de klacht van klager en het bezwaar van de deken gegrond en legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, A.H.A. Scholten, W.A.M. van Schendel en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2011.