ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2171 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5960

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2171
Datum uitspraak: 12-09-2011
Datum publicatie: 08-10-2011
Zaaknummer(s): 5960
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:     Ook nadat tuchrechter eerder had geoordeeld dat voor cliënt geïnde dwangsommen aan cliënt betaald moesten worden, liet verweerder dat na. Voorwaardelijke schorsing van één maand.

12 september 2011

No. 5960

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder

tegen:

klager.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 22 november 2010, onder nummer 10-66, aan partijen toegezonden op 23 november 2010, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd voor de duur van 1 week.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 december 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de door verweerder bij brief van 11 juli 2011 aan het hof verzonden stukken;

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 juli 2011, waar verweerder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3. De klacht

 Verweerder heeft zich jegens klager niet als behoorlijk advocaat gedragen door:

a. Te weigeren om het resterende saldo van geïnde dwangsommen met rente aan klager over te maken. Dit klemt des te meer omdat de raad van discipline en het hof van discipline hebben vastgesteld, dat het restant van de dwangsommen door verweerder voor klager werd gehouden, zodat er een zelfstandige betalingsverplichting voor verweerder bestaat,

b.  Door de beslissing van de tuchtrechter naast zich neer te leggen en klager zodoende te dwingen een civiele procedure tegen verweerder aanhangig te maken.

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

- Verweerder is opgetreden voor de ex-echtgenote van klager onder meer met betrekking tot de omgangsregeling en de vermogensverdeling na echtscheiding.

- Bij kort geding vonnis van 17 mei 2006 is klager op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld om mee te werken aan de omgangsregeling.

- Omdat klager niet voldeed aan het vonnis heeft verweerder namens zijn cliënte ten laste van klager loonbeslag gelegd en in totaal volgens de raad € 3.500 aan dwangsommen geïnd. Volgens verweerder gaat het om € 3.097,00.

- In mei 2007 heeft klager op zijn beurt een kort geding aanhangig gemaakt; ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van dat kort geding hebben partijen afgesproken dat, drie maanden nadat de omgangsregeling door klager zou zijn uitgevoerd overeenkomstig de aanwijzingen van de gezinsvoogd, verweerder de namens zijn cliënte geïnde dwangsommen zou terugbetalen. Niet bestreden is dat aan deze voorwaarde is voldaan.

- Na herhaald aandringen heeft verweerder op 10 december 2007 een deel van het geïnde bedrag aan klager terugbetaald en de rest verrekend met een bedrag van

€ 1.320,55 dat zijn cliënte stelde nog van klager tegoed te hebben ter zake van een saldo van een rekening bij de bank.

- Bij uitspraak van 9 maart 2009 heeft de raad van discipline in het ressort Arnhem een klacht van klager hierover gegrond bevonden en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd. Na door verweerder ingesteld hoger beroep heeft het hof bij beslissing van 11 december 2009 de uitspraak van de raad bekrachtigd, onder overneming van de door de raad vastgestelde feiten. 

- Ondanks deze beslissingen heeft verweerder niet direct een nadere betaling aan klager gedaan.

- Nadat klager de onderhavige klacht had ingediend, heeft verweerder op 18 mei 2010, meer dan zes maanden na de beslissing van het Hof van Discipline, ten behoeve van zijn cliënte en ten laste van klager conservatoir beslag onder zich zelf gelegd voor het voormelde bedrag van € 1.320,55 en is tussen de cliënte van verweerder als eiseres en klager als gedaagde over de verschuldigdheid van dat bedrag een procedure gaan lopen.

- Na een getroffen regeling heeft verweerder uiteindelijk op 26 januari 2011 een bedrag van € 1.514,73, zijnde het bedrag van € 1.320,55 vermeerderd met rente, aan klager overgemaakt. 

5. De beoordeling

5.1 De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 Door de tuchtrechter is de verwijtbaarheid van het door verweerder niet aan klager terugbetalen van een deel van de geïnde dwangsommen op 11 december 2009 in hoger beroep vastgesteld.

5.3 Door verweerder is niet eerder dan op 26 januari 2011 na een getroffen regeling het betwiste bedrag van € 1.320,55 vermeerderd met rente aan klager betaald.

5.4 Verweerder heeft zich erop beroepen dat in de beslissingen van raad en hof geen termijn was genoemd waarbinnen hij aan klager moest terugbetalen en dat hij als gevolg van het op 18 mei 2010 gelegde beslag niet meer kon terugbetalen.

5.5 Het hof verwerpt deze verweren. Op verweerder rustte een zelfstandige terugbetalingsplicht jegens klager als gevolg van de in mei 2007 getroffen regeling. Het hof acht het ernstig verwijtbaar dat verweerder, ondanks de uitspraken van de raad van 9 maart 2009 en het hof van 11 december 2009, niet direct aan die terugbetalingsverplichting heeft voldaan. Het door verweerder namens zijn cliënte op 18 mei 2010 onder zichzelf gelegde beslag doet aan die verwijtbaarheid niet af.

5.6 Het hof acht de beslissing van de raad juist en de door de raad opgelegde maatregel passend en geboden.  

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem van 22 november 2010.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, E.A. Mout-Bouwman, A.G. Scheele-Mülder en B.J.Th. Bouma, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2011.