ECLI:NL:TAHVD:2011:6 Hof van Discipline 's Gravenhage 5930

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2011:6
Datum uitspraak: 19-12-2011
Datum publicatie: 31-08-2023
Zaaknummer(s): 5930
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Opvolgend advocaat beschikte al over dossier Het klachtonderdeel ziet op de toezending van het dossier aan de opvolgend advocaat. Het is vast komen te staan dat de opvolgend advocaat beschikte over het strafdossier en dat verweerder dit om die reden niet heeft doorgezonden. Klager was voorts in de gelegenheid om de ordners met correspondentie mee te nemen maar heeft daarvan af gezien. Bovendien beschikte hij zelf over de originelen van de correspondentie, zodat niet kan worden ingezien op welke wijze hij enig nadeel heeft ondervonden doordat verweerder die ordners niet heeft doorgezonden. Verweerder valt in deze omstandigheden geen verwijt te maken van het niet toezenden van de dossiers.

Beslissing van 19 december 2011

in de zaak 5930

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s‑Hertogenbosch (verder: de raad) van 1 november 2010, onder nummer H25‑2009, aan partijen toegezonden op 2 november 2010, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard. 

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 november 2010  ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

  • de stukken van de eerste aanleg, inclusief de pleitnota van klager die hij bij de raad heeft voorgedragen;
  • schrijven van klager aan het hof van 31 mei 2011

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 oktober 2011, waar beide partijen zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, het navolgende in:

1.verweerder had de verdediging van klager in hoger beroep moeten neerleggen, toen zich tussen hem en klager vele meningsverschillen voordeden, waarbij verweerder bovendien verbaal dreigend optrad;

2.de verdediging van klager door verweerder voldeed niet aan de kwalitatieve maatstaven die van een advocaat verwacht mogen worden, omdat hij geen beroep heeft gedaan op schending van de artikelen 1 tot en met 8 en artikel 13 van het EVRM;

3.verweerder heeft niet alle stukken die hij van klager had ontvangen aan het strafdossier laten toevoegen en heeft twee ordners met correspondentie van klager niet aan diens opvolgend raadsman afgegeven.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Nadat klager was veroordeeld in een procedure wegens een strafbaar feit begaan in 2004, heeft verweerder hem in 2006 bijgestaan in het hoger beroep tegen die uitspraak. Al voordat verweerder als advocaat bij de zaak was betrokken, had klager zelf veelvuldig met de justitiële autoriteiten gecorrespondeerd over zijn aanhouding en vervolging en zijn klachten daarover.

4.3 Tussen klager en verweerder is de strategie voor de behandeling van de zaak in diverse, lange gesprekken intensief besproken. Daarbij waren zij het niet steeds bij voorbaat eens. Bij de discussies is meer dan eens door verweerder opgemerkt dat het klager vrij stond zich tot een andere advocaat te wenden, als hij zich niet kon vinden in de strategie die verweerder voorstond. Klager heeft er op dat moment voor gekozen om verweerder te volgen in zijn adviezen. Klager is wel de gesprekken met verweerder vanaf februari 2006 gaan opnemen, overigens zonder dat verweerder daar weet van had.

4.4 Verweerder behandelde de strafzaak tegen klager en verleende hem geen bijstand bij zijn klachten tegen de politie. Wel heeft hij tenminste één van de aantijgingen van klager tegen de politie onderzocht en geconstateerd, dat de vermoedens van klager onjuist bleken. Voor een klacht over mishandeling door de politie, die klager stelde te hebben ondergaan, bleek geen bewijs voorhanden.

4.5 Nadat de zaak bij het hof was behandeld is klager zich, als gevolg van opgedane kennis tijdens zijn studie rechten, op het standpunt gaan stellen dat zijn grondrechten waren geschonden door het optreden van onder meer de politie. Tussen verweerder en klager is dat geen voorwerp van overleg of discussie geweest.

4.6 Nadat klager in hoger beroep weer was veroordeeld, heeft hij zich gewend tot een andere advocaat, mr. B., die het arrest van het hof met succes ter vernietiging aan de Hoge Raad heeft voorgelegd. Mr. B. heeft bij verweerder het dossier opgevraagd. Naderhand heeft een medewerker van het kantoor van mr. B. aan verweerder meegedeeld dat mr. B. reeds beschikte over het strafdossier en verweerder heeft vervolgens het dossier niet meer toegezonden. Twee ordners met afschriften van de reeds genoemde correspondentie tussen klager en justitiële autoriteiten behoorden niet tot het strafdossier en zijn evenmin aan mr. B. toegezonden. Klager heeft geen gebruik gemaakt van een aanbod van verweerder om de stukken te komen ophalen, ook niet toen hij toch al op diens kantoor was.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder heeft zeven grieven naar voren gebracht, die als volgt kunnen worden samengevat. In grieven 1 en 3 klaagt klager over de procesgang bij de raad. Met zijn overige grieven legt klager in wezen de klacht in al zijn onderdelen voor aan het hof. Het hof zal dan ook niet de volgorde van de grieven volgen maar de klachtonderdelen, en zal daarbij de grieven van klager betrekken.

5.2 De grieven 1 en 3 die betrekking hebben op de gang van zaken bij de raad treffen geen doel. Inmiddels heeft klager het proces-verbaal van de zitting bij de raad ontvangen (hierop ziet grief 1) en het hof heeft kennis genomen van alle door klager overlegde stukken. Klager heeft daarom geen belang meer bij grief 3. Voor zover klager meent dat hem hiermee een volledige rechtsgang in twee instanties is ontnomen, is die opvatting onjuist. Het is immers een kenmerk van een rechtsgang in twee instanties dat de instantie die in hoger beroep oordeelt eventuele onvolkomenheden in eerste aanleg kan verhelpen. Dat is niet anders wanneer die onvolkomenheden betrekking hebben op de rechtsgang in eerste aanleg.

5.3 In het navolgende zal per klachtonderdeel het oordeel van het hof worden weergegeven. Klachtonderdeel 1 wordt gesplitst in onderdeel a. en onderdeel b., zoals hierna weergegeven.

5.4 Klachtonderdeel 1.a. en de desbetreffende onderdelen van de grieven hierover hebben betrekking op de verdeling van de verantwoordelijkheid tussen verweerder, als advocaat, en klager als diens cliënt. Uit het dossier, in het bijzonder de door klager overgelegde transcripten, blijkt dat verweerder een welbewuste strategie heeft willen voeren waarin de nadruk vooral lag op mogelijke onvolkomenheden in de bewijsvoering door het openbaar ministerie alsmede de indruk die klager ter zitting zou maken op het gerechtshof. Onweersproken door klager is, dat verweerder na onderzoek van enkele van de aantijgingen van klager tegen de politie en anderen heeft vastgesteld dat die aantijgingen geen grondslag vonden in de feiten. Uit de transcripten valt af te leiden dat dit voor verweerder klaarblijkelijk mede aanleiding is geweest om niet te zwaar in te zetten op mogelijke verwijten van klager aan anderen. Het kan niet gezegd worden dat verweerder door die aanpak van de zaak blijk heeft gegeven van een gebrek aan deskundigheid en evenmin dat door die aanpak kennelijk de belangen van klager zijn geschaad. Daarbij heeft verweerder klager erop gewezen dat het hem vrij stond om een andere advocaat te kiezen, indien zijn aanpak hem niet aanstond. Klager heeft daar niet voor gekozen. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij het uiteindelijk met klager over de aanpak ter zitting eens is geworden.

5.5 Klachtonderdeel 1.b. ziet vooral op de bejegening van klager door verweerder. Verweerder en klager hebben – soms heftig – gediscussieerd over de strategie. Uit de overgelegde transcripten blijkt naar het oordeel van het hof desondanks niet, dat verweerder daarbij over de schreef is gegaan. Er is een zinsnede die klager nu kwalificeert als bedreigend, maar het hof acht het niet voor de hand liggend dat die zinsnede, binnen de context waarin deze is geuit, als bedreigend was bedoeld of zou worden ervaren.

5.6 Onderdeel 2 van de klacht verwijt verweerder dat hij tegen de zin van klager diens opvattingen over de schendingen van de mensenrechten niet over het voetlicht heeft gebracht. Dat kan hem echter niet worden verweten, aangezien klager die opvattingen eerst later heeft ontwikkeld. De strafrechter heeft zich er nog niet definitief over uitgesproken of er sprake is van mensenrechtenschendingen die eventueel tot niet-ontvankelijkheid zouden hebben moeten leiden, zoals klager betoogt. Het hof acht die uitkomst overigens niet dermate vanzelfsprekend dat reeds daarom geoordeeld zou moeten worden dat verweerder onvoldoende deskundigheid ten toon heeft gespreid door de veronderstelde schendingen niet eigener beweging aan het oordeel van de strafrechter te onderwerpen.

5.7 Het derde klachtonderdeel ziet op de toezending van het dossier aan de opvolgend advocaat. Het is vast komen te staan dat de opvolgend advocaat beschikte over het strafdossier en dat verweerder dit om die reden niet heeft doorgezonden. Klager was voorts in de gelegenheid om de ordners met correspondentie mee te nemen maar heeft daarvan af gezien. Bovendien beschikte hij zelf over de originelen van de correspondentie, zodat niet kan worden ingezien op welke wijze hij enig nadeel heeft ondervonden doordat verweerder die ordners niet heeft doorgezonden. Verweerder valt in deze omstandigheden geen verwijt te maken van het niet toezenden van de dossiers. Voor zover de grieven zien op de klacht dat verweerder de correspondentie van klager met de autoriteiten aan het strafdossier had moeten laten toevoegen, kunnen deze niet slagen om de zelfde redenen als hiervoor weergegeven bij de bespreking van onderdeel 1.a. van de klacht.

5.8 Daarmee is de slotsom dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is en dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de raad van Raad van Discipline in het ressort ’s‑Hertogenbosch van 1 november 2010, onder nummer H25‑2009.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter,  mrs. A. Beker, A.D.R.M. Boumans, R. Veenendaal en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2011.

Griffier                        Voorzitter