ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA2310 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch M 150 - 2011

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA2310
Datum uitspraak: 28-11-2011
Datum publicatie: 28-12-2011
Zaaknummer(s): M 150 - 2011
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Nakoming van financiële verplichtingen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht niet binnen een redelijke termijn ingediend, nu klager ruim twee jaar eerder al had aangekondigd tot het indienen van een klacht over te gaan en niet valt in te zien waarom hij daarmee zo lang heeft gewacht, en omdat er geen sprake is van een maatschappelijk belang nu er sprake is van een klacht tussen twee advocaten onderling. Een advocaat dient in geval van de overname van een toevoeging direct na de vaststelling van de vergoeding uit eigen beweging over te gaan tot financiële afrekening met de voorgaande advocaat. Niet zorgvuldig gehandeld in financiële aangelegenheden en niet adequaat gehandeld nadat hij er op is gewezen dat hij tot verrekening diende over te gaan. Deken ter zak onjuist geïnformeerd.   Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond; berisping

M 150 – 2011

Raad van Discipline

in het ressort ’s Hertogenbosch

Beslissing

inzake

de klacht van

mr. B,

advocaat,

kantoorhoudende te Y

verder te noemen: klager,

tegen

mr. Z,

advocaat,

kantoorhoudende te A,

verder : verweerder.

1. Verloop van de procedure

1.1       Bij brief van 11 juli 2011 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Maastricht de door klager op 14 april 2011 ingediende klacht toegezonden aan de raad, samen met de in de inventarislijst genoemde stukken.

1.2       De raad heeft voorts kennis genomen van de brief van verweerder dd. 21 september 2011, met bijlagen.

1.3       De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 10 oktober 2011.

Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen.

2. De feiten

2.1       Klager was in een strafzaak als raadsman toegevoegd aan de heer X. Verweerder heeft op 4 februari 2009 heer X in het Huis van Bewaring bezocht. Verweerder verzocht op 4 februari 2009 per fax en na diens bezoek aan de heer X persoonlijk ten kantore van klager om overdracht van het dossier, welk verzoek verweerder op 5 februari 2009 persoonlijk ten kantore van klager heeft herhaald. Klager heeft het dossier bij brief dd. 6 februari 2009 aan verweerder overgedragen. Klager stelde in deze brief voor de totale vergoeding, inclusief de punten wegens opvolging en voorlopige hechtenis, te delen door het totaal door beiden bestede uren, waarna naar rato van de bestede tijd kon worden afgewikkeld.

Klager berichtte in zijn brief dd. 6 februari 2009 voorts dat hij het feit dat verweerder, zonder daaromtrent vooraf met klager contact op te nemen, de cliënt van klager in het Huis van Bewaring had bezocht, in strijd met de gedragsregels achtte, evenals het feit dat verweerder zich ten tijde van de raadkamerbehandeling in de advocatenkamer van de rechtbank kennelijk grievend over hem had uitgelaten. Klager stelde zich ‘ een dezer dagen’ hierover tot de deken van verweerder te zullen wenden.

2.2.      Klager heeft verweerder, ervan uitgaande dat de betreffende strafzaak inmiddels door klager was afgerond, bij brief dd. 19 april 2010 verzocht hem een kopie vaststelling vergoeding te doen toekomen, zodat tot verrekening van de gewerkte uren kon worden overgegaan.

2.3.      Klager heeft verweerder bij brief dd. 21 februari 2011, na herhaalde eerdere aanmaningen, verzocht hem te berichten over de financiële afwikkeling van de strafzaak van de heer X. Klager kondigde aan zich tot de deken te wenden, indien verweerder weer niet zou reageren.

2.4.      Verweerder verzocht klager bij brief dd. 22 februari 2011 om toezending van de urenstaat aan de hand waarvan klager stelde dat verrekening diende plaats te vinden, waarna verweerder zou reageren. Klager heeft bij brief dd. 23 februari 2011 een urenoverzicht van in totaal 6,20 uren gezonden.

2.5.      Verweerder antwoordde bij brief dd. 18 maart 2011 niet in te kunnen stemmen met de in rekening gebrachte uren, waarop klager bij brief dd. 21 maart 2011 heeft gereageerd. Door klager werd het aantal door hem bestede uren teruggebracht naar 5,08 uren.

2.6.      Verweerder heeft bij brief dd. 5 april 2011 een voorstel betreffende de afrekening aan klager gezonden.

2.7.      Klager verzocht bij brief dd. 6 april 2011 aan verweerder om hem een overzicht van de door verweerder verrichte werkzaamheden te doen toekomen, alsmede een kopie van de toeschatting zijdens de Raad voor Rechtsbijstand.

2.8.      Bij brief dd. 14 april 2011 heeft klager de deken verzocht te bemiddelen in de kwestie betreffende de afrekening. Bij brief dd. 23 mei 2011 verzocht klager aan de deken om niet alleen te bemiddelen maar om ook te beoordelen of verweerder klachtwaardig had gehandeld.

2.9.      Verweerder heeft op 21 juni 2011 een kopie van de vaststelling van de Raad voor Rechtsbijstand dd. 4 juni 2009 toegezonden, met een afschrift daarvan aan de deken.

2.10     Op 7 juli 2011 heeft in de dekenkamer een gesprek tussen partijen, in aanwezigheid van de deken, plaats gevonden. Partijen zijn aan het slot van de bijeenkomst overeengekomen dat verweerder een bedrag ad € 222,10 te vermeerderen met 19% BTW aan klager zou overmaken, zijnde het aandeel van klager in de toevoegingsvergoeding.

3. De klacht

3.1       De klacht luidt als volgt:

            1.         Verweerder heeft zonder vooroverleg met klager de verdachte X op 4

februari 2009 bezocht in het Huis van Bewaring, ofschoon klager op dat moment nog de raadsman van deze verdachte was.

            2.         Verweerder heeft nagelaten terstond uit eigen initiatief met klager over te

gaan tot verrekening van de toevoegingsgelden, nadat de zaak was afgewikkeld, zelfs moest klager nog vele malen aan de bel trekken om tot afrekening te geraken en was uiteindelijk bemiddeling van de deken nodig. Daarnaast heeft verweerder geen inzicht willen geven in de wijze waarop de zaak met de Raad voor Rechtsbijstand werd afgewikkeld en welke werkzaamheden verweerder aan die afrekening ten grondslag heeft gelegd.

Ter toelichting van de klacht is door klager het navolgende aangevoerd:

3.2       Het is opmerkelijk dat klager stelt dat hij op 4 februari 2009 reeds beschikte over een verklaring van de heer X. Deze is niet eerder dan tijdens de klachtbehandeling door de deken ter tafel gekomen. Opmerkelijk is dat deze verklaring op 4 februari 2009 door de heer X zou zijn ondertekend, terwijl hij op dat moment gedetineerd zat.

3.3.      Verweerder heeft niet uit zichzelf een voorstel tot betaling gedaan, maar gewacht totdat klager aan de bel trok. Zelfs toen klager daartoe overging, reageerde verweerder pas nadat klager dreigde zich tot de deken te wenden. Klager heeft steeds prompt gereageerd op verzoeken van verweerder, terwijl klager niet reageerde op verzoeken van klager om een kopie over te leggen van de toeschatting zijdens de Raad voor Rechtsbijstand.

4. Het verweer

4.1       Verweerder ontving op 4 februari 2009 een telefonisch verzoek van de heer X om rechtsbijstand en om hem onmiddellijk op te zoeken. Verweerder heeft klager hierna direct om toestemming verzocht. De heer X beklaagde zich er over dat klager niet telefonisch of anderszins voor hem bereikbaar was en dat er spoed gewenst was.

4.2.      Verweerder heeft zich op 4 februari 2009 met een schriftelijke verklaring van de heer X gewend tot het kantoor van klager. Klager was niet aanwezig en zijdens het kantoor van klager werd geweigerd om het dossier aan klager ter hand te stellen. Op 5 februari 2009 heeft verweerder zijn verzoek ten kantore van klager herhaald en toonde nogmaals de schriftelijke verklaring van de heer X. Hierna weigerde klager in persoon de overdracht van het dossier. Desondanks heeft klager tijd besteed in de zaak van de heer X. Verweerder is altijd bereid geweest om tot betaling van de kosten van klager over te gaan. Verweerder heeft hiertoe een betalingsvoorstel aan klager gedaan.

5. Ontvankelijkheid van de klacht

5.1       In het tuchtrecht voor advocaten bestaan geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht. Bij de beoordeling of er al dan niet sprake is van niet-tijdige indiening van een klacht, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden. Daarbij is van belang op welk tijdstip klager kennis heeft gekregen van het door hem gewraakte handelen van de advocaat en de vraag of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is belemmerd.

De raad zal de ontvankelijkheid van de klacht aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

5.1.      Het eerste klachtonderdeel heeft betrekking op gedragingen van verweerder op 4 en 5

februari 2009, ter zake waarvan klager reeds op 6 februari 2009 aankondigde dat hij zich met een klacht tot de deken zou wenden. Vervolgens heeft klager tot 14 april 2011 gewacht voordat hij zich ter zake tot de deken heeft gewend.

Niet valt in te zien waarom klager meer dan twee jaar heeft gewacht alvorens zich met deze klacht tot de deken te wenden. Door klager is hiertoe ook geen enkele reden aangevoerd. Bovendien is er, nu er sprake is van een klacht tussen twee advocaten onderling, geen sprake van een maatschappelijk belang bij de toetsing van de in klachtonderdeel 1 omschreven gedragingen van verweerder. Op grond van het bovenstaande is de raad van oordeel dat de klacht niet binnen een redelijke termijn is ingediend en zal klager daarom niet-ontvankelijk verklaren in het eerste onderdeel van de klacht.

5.3.      Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de verdeling van de toevoegingsgelden, waarover tussen partijen tot medio 2011 is gecorrespondeerd. Klager is wel ontvankelijk in het tweede onderdeel van de klacht.

6. Beoordeling van de klacht

6.1.      De raad stelt voorop dat indien sprake is van een overname van een toevoeging, het op de weg van de advocaat die de toevoeging heeft overgenomen ligt om, zodra de toevoegingsvergoeding is vastgesteld, uit eigen beweging betreffende de financiële afrekening contact op te nemen met de eerder toegevoegde advocaat.

6.2.      Uit de aan de raad overgelegde stukken en uit hetgeen door partijen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken, dat verweerder heeft nagelaten uit eigen beweging over te gaan tot verdeling van de toevoegingsgelden. Verweerder heeft ter zitting van de raad desgevraagd geantwoord dat de eerste vaststelling van de vergoeding dateert van februari 2009 en de tweede –definitieve- vaststelling van 4 juni 2009. Verweerder had in februari 2009, maar in ieder geval direct na 4 juni 2009, uit eigen beweging dienen over te gaan tot verdeling van de toevoegingsgelden. Alleen al het nalaten hiervan valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen.

6.3.      Daarnaast is gebleken dat verweerder niet heeft gereageerd op de brief van klager dd. 19 april 2010. Uit de brief dd. 21 februari 2010 van klager aan verweerder blijkt immers dat klager op dat moment nog steeds niet was geinformeerd. De verzending van de door verweerder bij brief dd. 21 september 2011 aan de raad overgelegde brief dd. 23 april is door klager ter zitting van de raad betwist. Gelet op de inhoud van de brief van klager d.d. 21 februari 2010 en gezien het gegeven dat verweerder voorheen in geen enkele reactie, noch aan klager, noch aan de deken, melding heeft gemaakt van de brief dd. 23 april 2010, houdt de raad het ervoor dat verweerder niet heeft gereageerd op de brief van 19 april 2010 van klager. Ook op de daarop volgende herhaalde verzoeken van klager heeft verweerder niet gereageerd. Pas toen klager bij brief dd. 21 februari 2011 aan verweerder voorhield dat hij zich ter zake tot de deken zou wenden, is een eerste reactie van verweerder gekomen. Verweerder gaf toen echter nog steeds geen openheid van zaken. Verweerder verklaarde in zijn brief dd. 29 april 2011 aan de deken zelfs in strijd met de waarheid dat door de Raad van Rechtsbijstand geen punten voor de opvolging van advocaat waren toegekend. Pas bij brief dd. 10 juni 2011 aan de deken heeft verweerder inzage gegeven in zijn urenoverzicht en bij brief dd. 21 juni 2011 heeft hij een kopie van de vaststelling van de Raad voor Rechtsbijstand dd. 4 juni 2009 aan klager toegezonden.

6.4.      Op grond van het bovenstaande is de raad van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld in financiele aangelegenheden, alsmede dat verweerder niet adequaat heeft gehandeld nadat hij er door klager op is gewezen dat hij tot verrekening van de toevoegingsgelden diende over te gaan. Verweerder heeft steeds volgehouden dat hem niets te verwijten viel, ook nog ter zitting van de raad. Verweerder heeft er aldus blijk van gegeven geen inzicht te hebben in de onjuistheid van zijn handelen. Op grond hiervan en gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is de raad van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.

7. Beslissing

De raad:

verklaart klager niet-ontvankelijk in onderdeel 1 van de klacht;

verklaart onderdeel 2 van de klacht gegrond en legt verweerder ter zake op de maatregel van berisping.

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, en mrs. P.A.M. van Hoef, L.W.M. Caudri, R.G.A.M. Theunissen en L.R.G.M. Spronken, leden, in tegenwoordigheid van

mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op

28 november 2011.

griffier                                                   voorzitter

Verzonden op:29 november 2011

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

  1. Per post.

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

  1. Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

  1. Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.