ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1713 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch M7 A- 2011

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1713
Datum uitspraak: 23-05-2011
Datum publicatie: 15-06-2011
Zaaknummer(s): M7 A- 2011
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Zaak niet voortvarend behandeld en niet in overeenstemming met het doel waarmee de cliënt zich tot het kantoor van verweerster had gewend, te weten: trachten te voorkomen dat de executie van de woning door zou gaan, met alle zeer ernstige gevolgen voor klager vandien. Gelet op het tekortschietende toezicht door haar patroon en de gebrekkige begeleiding aan verweerster als stagiaire is een enkele waarschuwing een passende maatregel.   Klacht gegrond; enkele waarschuwing

M7A-2011 Klacht

Raad van Discipline

In het ressort ’s-Hertogenbosch

Beslissing

inzake

de klacht van:

X

klager,

tegen

Y

verweerster,

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

1.         Verloop van de klachtprocedure.

Bij schrijven van 7 januari 2011 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Maastricht de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 28 februari 2011, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 28 maart 2011.

Bij de mondelinge behandeling is klager verschenen. Verweerster is niet verschenen; wèl heeft verweerster bij brief van 23 maart jl gereageerd op de oproep van de raad.

2.         De feiten

2.1       Het volgende is komen vast te staan:

Na een arbeidsconflict met zijn werkgever, dat werd behandeld door S, heeft klager zich rond 25 maart 2009 gewend tot het kantoor waar verweerster destijds werkzaam was als advocaat-stagiaire. Er lag voor klager een  – uitvoer bij voorraad – verklaard veroordelend  vonnis d.d. 7 januari 2009 tegen de werkgever dat door S maar niet werd geëxecuteerd. Omdat de bank reeds een veiling van de woning van klager had aangekondigd, heeft hij verweerster verzocht om S aan te manen, in gebreke te stellen, maar boven alles te bewerkstelligen dat de executie van de woning zou worden opgeschort. De datum van de openbare verkoop was bepaald op 28 april 2009; de executie heeft vervolgens ook op die datum plaatsgevonden. De woning is met een forse onderwaarde verkocht en de restschuld is op klager verhaald. Verweerster heeft S op 18 mei 2009 voor het eerst aangeschreven. In een brief van 7 juli 2009 heeft verweerster aan S medegedeeld dat door de werkgever tot betaling had moeten worden overgegaan, „temeer daar op 28 april 2009 tot executie van het pand zou worden overgaan, hetgeen de S bekend was en door S ook niet wordt betwist. De achterstand bedroeg ongeveer € 10.000,--, zodat de verkoop had kunnen worden voorkomen.“ Op 20 juli 2009 is het vonnis tegen de werkgever geëxecuteerd waarna een bedrag van € 11.980,33 aan klager is betaald.In augustus 2009 is de behandeling van de zaak overgenomen door de toenmalige kantoorgenote van verweerster.

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt het volgende in:

Op 25 maart 2009 wendde klager zich tot verweerster omdat de toenmalige rechtshulpverlener S laks was met executie van een toewijzend, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, vonnis in een arbeidsgeschil; actie was geboden, omdat zijn woonhuis op 28 april 2009 dreigde te worden geveild. Pas op 18 mei 2009 heeft verweerster een brief geschreven aan S maar toen was de woning al met groot verlies verkocht.

4.         Het verweer

4.1       Het standpunt van verweerster houdt in:      

            Verweerster is niet bij de mondelinge behandeling van de raad verschenen en heeft evenmin schriftelijk verweer gevoerd tijdens de instructiefase bij de deken. Tijdens een mondelinge behandeling bij de deken heeft verweerster op de vraag van de deken, waarom pas op 19 mei 2009 voor het eerst enige actie richting S is ondernomen, geantwoord dat „er ook nog ander werk te doen was“. In de brief aan de Raad van 23 maart jl geeft zij aan, dat een kort geding destijds geen zin zou hebben, gelet op de gebrekkige financiele positie van klager toen.

5.         Beoordeling van de klacht

5.1.      De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen.

5.2       Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het –in overleg met zijn cliënt- te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

5.3       De tuchtrechter toetst in volle omvang, maar hij zal bij zijn beoordeling rekening houden met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt, alsmede met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Dat kan, bij voorbeeld, met zich meebrengen dat niet iedere misslag of verzuim aanstonds leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt. De raad zal dit onderdeel van de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

5.4       Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat de datum van de openbare verkoop van de woning van klager was bepaald op 28 april 2009. Op die datum heeft de verkoop ook plaatsgevonden. Verweerster was blijkens haar handgeschreven aantekeningen van het gesprek met klager op 1 april 2009 op de hoogte van de op handen zijnde executieverkoop. Verweerster heeft S echter eerst op 18 mei 2009 ten eerste male aangeschreven.  Toen was de woning echter reeds met een forse onderwaarde verkocht.

5.5       Nu de voldoening van de  vordering van klager op zijn werkgever toereikend zou zijn geweest om de hypotheekachterstand te betalen had het naar het oordeel van de raad op de weg gelegen om per omgaande actie te ondernemen richting S, de bank en/of de werkgever van klager, teneinde conform de wens van klager alles in het werk te stellen om de op handen zijnde verkoop te voorkomen. De raad is van oordeel dat de wijze waarop verweerster de belangen van klager heeft behartigd te afwachtend, niet voortvarend en niet in overeenstemming was met het doel waarmee hij zich tot het kantoor van verweerster had gewend, te weten: trachten te voorkomen dat de executie van de woning door zou gaan, met alle zeer ernstige gevolgen voor klager vandien. De enkele bewering klaagster, gedaan in haar meergenoemde brief, dat een kort geding zinloos zou zijn is zonder nadere toelichting –die ontbreekt- niet begrijpelijk en dus niet steekhoudend.

5.6       De raad komt tot de slotsom dat de klacht gegrond is.  De raad is van oordeel dat het er voor gehouden moet worden, dat gebrek aan toezicht en aan begeleiding van de kant van de patroon (mede) debet is aan het ontstaan van het tekortschieten door verweerster ,die immers toen stagiaire was, en dat daarom een enkele waarschuwing een passende maatregel is.

6.         Beslissing

De raad verklaart de klacht gegrond en legt ter zake aan verweerster op een enkele waarschuwing.

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter en mrs. H.C.M. Schaeken, A.Freriks, Th. Kremers, R.G.A.M. Theunissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad d.d. 23 mei 2011.

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                 mr. G.J.E. Poerink

griffier.                                                                                                voorzitter.

Verzonden op: 24 mei 2011.

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.   Per Post.

     Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.   Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.   Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.