ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1712 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch M 240-2010

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1712
Datum uitspraak: 23-05-2011
Datum publicatie: 15-06-2011
Zaaknummer(s): M 240-2010
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Niet komen vast te staan dat de communicatie ontoereikend was en dat verweerster in het kort geding foutief zou hebben opgetreden; evenmin dat klaagster daardoor op vrijwel alle punten in het ongelijk zou zijn gesteld. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door (vooralsnog) geen beslag te leggen nu daartoe geen dringende noodzaak aanwezig was en partijen doende waren om een regeling in der minne tot stand te brengen.   Klacht ongegrond

M240-2010 Klacht

Raad van Discipline

In het ressort ’s-Hertogenbosch

Beslissing

inzake

de klacht van:

X

klaagster,

tegen

Y

verweerster,

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

1.         Verloop van de klachtprocedure.

Bij schrijven van 25 november 2010 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Maastricht de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 21 februari 2011, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 28 maart 2011.

Bij de mondelinge behandeling zijn klaagster, vergezeld van een tolk, de heer F, en verweerster, vergezeld van haar kantoorgenoot, verschenen.

2.         De feiten

2.1       Het volgende is komen vast te staan:

Verweerster heeft klaagster, die een auditieve beperking heeft, vanaf april 2010 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure, in verband waarmee tevens een voorlopige voorzieningenprocedure tot vaststelling van de partneralimentatie is gevoerd. Verweerster heeft in eerste instantie geprobeerde de zaak in der minne te regelen, in het kader waarvan op 18 mei 2010 een bespreking op haar kantoor heeft plaatsgevonden, waarbij het treffen van een regeling om te komen tot de liquidatie van de VOF en tot afgifte van zaken zijn besproken. Het is niet gelukt een regeling in der minne te treffen. Vervolgens heeft verweerster klaagster bijgestaan in een door haar geëntameerde kort geding procedure. Tijdens de kort geding zitting hebben partijen alsnog een regeling getroffen. De voorzieningenrechter heeft de regeling in het procesverbaal van 15 juni 2010 vastgelegd.

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt het volgende in:       

-           In de echtscheidingszaak, in het kort geding en de ontrafeling van de v.o.f. stond verweerster klaagster bij; de communicatie verliep gaandeweg steeds minder vlot.

-           Verweerster heeft in het kort geding foutief opgetreden; daardoor is klaagster op vrijwel alle punten in het ongelijk gesteld.

-           Meermalen heeft klaagster om beslaglegging ten laste van (ex)partner verzocht; verweerster heeft hier geen gehoor aan gegeven,

            Al met al was de kwaliteit van de dienstverlening dus niet toereikend.

4.         Het verweer

4.1       Het standpunt van verweerster houdt in:      

            De kwaliteit van de dienstverlening was wel toereikend. De communicatie is steeds  gaande gebleven. Er is veelvuldig telefonisch contact en contact per e-mail geweest. Verweerster heeft veel meer dan gemiddeld gebruikelijk is in een toevoegingszaak, tijd en aandacht aan de zaak besteed en met klaagster gecommuniceerd. Verweerster heeft veel werkzaamheden in de verdelingskwestie verricht, terwijl de toevoegingsaanvraag voor deze kwestie is afgewezen. Omdat partijen doende waren een regeling in der minne tot stand te brengen heeft verweerster afgezien van beslaglegging, nu beslaglegging de mogelijkheden om tot een regeling te komen helemaal stil legt. In de kort geding procedure heeft verweerster correct opgetreden; de voorzieningenrechter heeft over alle spoedeisende kwesties die er tussen partijen bestonden een regeling in het proces-verbaal vastgelegd, welke regeling conform de wensen van klaagster was.

5.         Beoordeling van de klacht

5.1.      De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen.

5.2       Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het –in overleg met zijn cliënt- te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

5.3       De tuchtrechter toetst in volle omvang, maar hij zal bij zijn beoordeling rekening houden met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt, alsmede met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Dat kan, bij voorbeeld, met zich meebrengen dat niet iedere misslag of verzuim aanstonds leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt. De raad zal dit onderdeel van de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Klachtonderdeel 1

5.4       Verweerster heeft de stelling van klaagster, dat de communicatie tussen klaagster en verweerster ontoereikend was, betwist. Op basis van de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht acht de raad het aannemelijk dat tussen klaagster en verweerster veelvuldig telefonisch contact en contact per e-mail heeft plaatsgevonden; voorts dat verweerster steeds adequaat en tijdig op wensen van klaagster heeft gereageerd. De raad is dan ook van oordeel dat dit onderdeel van de klacht niet is komen vast te staan.

            Klachtonderdeel 2

5.5       Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat partijen in de kort geding procedure ten overstaan van de voorzieningenrechter een regeling hebben getroffen, die is vastgelegd in het proces-verbaal. Voorts blijkt uit de stukken dat klaagster na afloop van de zitting bij verweerster heeft aangegeven dat zij tevreden was over de behandeling en het afloop van de zaak. De raad is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerster in het kort geding foutief  zou hebben opgetreden en evenmin dat klaagster daardoor op vrijwel alle punten in het ongelijk zou zijn gesteld. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

            Klachtonderdeel 3

5.6       De raad overweegt dat de advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt. In dat verband stond het verweerster dan ook vrij om een afweging te maken of zij beslaglegging al dan niet in het belang van haar cliënte vond. De raad is van oordeel dat, nu er geen dringende noodzaak bestond om tot beslaglegging over te gaan en partijen voorts doende waren om een regeling in der minne tot stand te brengen, terwijl beslaglegging escalerend kan werken, de keuze van verweerster om (vooralsnog) geen beslag te leggen niet onjuist is geweest. Het ware weliswaar beter geweest als verweerster over deze keuze duidelijk met klaagster had gecommuniceerd, maar de raad is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door dat niet te doen. Dit onderdeel van de klacht is derhalve eveneens ongegrond.

5.5       De raad komt tot de slotsom dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.  

6.         Beslissing

De raad verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter en mrs. H.C.M. Schaeken, A.Freriks, Th. Kremers, R.G.A.M. Theunissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad d.d. 23 mei 2011

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                             mr. G.J.E. Poerink

griffier.                                                                                                voorzitter.

Verzonden op: 24 mei 2011.

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.   Per Post.

     Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.   Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.   Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.