ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1606 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch B 192-2010

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1606
Datum uitspraak: 28-03-2011
Datum publicatie: 26-04-2001
Zaaknummer(s): B 192-2010
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Het feit dat in de akte van betekening ten onrechte een betalingsverplichting binnen 2 dagen was opgenomen tast de juistheid van de betekening van de grosse niet aan. Klagers juridische positie bleef daardoor onveranderd en klager heeft daardoor geen schade geleden. Beslag is gelegd nog voordat de wederpartij de kans had om diens standpunt te herzien . Onvoldoende getracht om via de minnelijke weg tot een oplossing te komen en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.   Klacht (gedeeltelijk)  gegrond.. Maatregel: enkele waarschuwing.

 

B192-2010 klacht

Raad van Discipline

in het ressort 's-Hertogenbosch

Beslissing

inzake

de klacht van:

de heer X

klager

tegen:

de heer mr. Y

verweerder

1.        Verloop van de klachtprocedure

1.1    Bij brief van 28 juni 2010, ingekomen op 29 juni 2010,heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2    Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de deken van de

       orde van advocaten in het arrondissement Breda.

1.3    Bij brief van 4 oktober 2010, bij de raad binnengekomen op 5 oktober 2010, heeft de deken de klacht toegezonden aan de raad, met daarbij de stukken welke zijn vermeld in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

1.4    Bij brief van de griffier d.d. 20 december 2010 zijn partijen opgeroepen te verschijnen op de mondelinge behandeling d.d. 31 januari 2011.

1.5    De stukken hebben ter inzage gelegen tot 17 januari 2011 ten kantore van de griffier te Breda, hetgeen aan partijen bij voornoemde brief is meegedeeld.

1.6    De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.

1.7    Bij de mondelinge behandeling op 17 januari 2010 zijn klager en verweerder verschenen.

2.        De feiten

2.1    Op grond van de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is het volgende komen vast te staan.

2.2    Bij akte van scheiding en deling pensioenrechten d.d. 17 maart 1988 heeft klager onherroepelijk volmacht gegeven aan het A om over te gaan tot inhouding en betaling van pensioenaanspraken ten gunste van zijn ex-partner. Bij brief van 25 januari 2010 heeft klager aan zijn ex-partner medegedeeld dat hij het A zou verzoeken om haar pensioenaandeel per 1 mei 2010 niet meer uit te betalen. Bij brief van 25 maart 2010 heeft klager aan het A meegedeeld dat hij de betalingen wenste stop te zetten per 1 mei 2010 en op diezelfde datum heeft hij hiervan ook zijn ex-partner op de hoogte gesteld. Bij brief van 1 april 2010 heeft het A de ex-partner bevestigd dat de machtiging met ingang van 1 mei 2010 was ingetrokken en dat zij vanaf mei 2010 geen maandelijks bedrag meer van het A zou ontvangen.

2.3    Op 16 april 2010 heeft verweerder een grosse van de notariële akte betreffende scheiding en deling pensioenrechten aan klager laten betekenen, met het bevel om binnen 2 dagen te voldoen aan de betalingsverplichting van mei 2010 en met aanzegging dat bij niet tijdige voldoening zou worden overgegaan tot inbeslagneming. Op die datum was er nog geen achterstand in de pensioenbetalingen. In de maand april 2010 is nog een gedeelte van het pensioen van klager afgedragen en de eerstvolgende betalingstermijn zou vervallen omstreeks 23 mei 2010. Op 22 april 2010 is ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder het A, waarvan de kosten op klager werden verhaald.

2.4    Na ontvangst van de akte op 16 april 2010 heeft klager, bij ongedateerde brief, aan de deurwaarder verzocht waarom hij al op 16 april 2010 werd verplicht tot betaling van een pensioentermijn die pas eind mei 2010 vervalt. In reactie hierop heeft verweerder bij brief van 23 april 2010 aan klager medegedeeld dat dit was omdat deze te kennen had gegeven niet langer aan de betalingsverplichting te zullen voldoen. Tevens werd klager verzocht om binnen 2 dagen een hernieuwde machtiging aan het A te verstrekken omdat anders tot executoriaal derdenbeslag zou worden overgegaan. Bij brief van 25 april 2005 heeft klager zijn vraag aan verweerder herhaald. Bij brief van 26 april 2010 heeft verweerder aan klager medegedeeld het executoriaal beslag te laten opschorten onder voorwaarde van een nieuwe machtiging aan A en betaling van deurwaarderskosten binnen 2 dagen. Bij brief van 28 april 2010 heeft verweerder klager laten weten dat de beslaglegging het gevolg was van de brief van klager van 25 maart 2010 aan zijn cliënte en dat het beslag ziet op de in mei te vervallen termijn.

2.5    Op 29 april 2010 is het executoriaal derdenbeslag overbetekend. Bij brieven van 29 en 30 april, 3, 4 en 29 mei, alsmede 2 en 9 juni 2010 heeft klager verweerder telkenmale verzocht hem uit te leggen waarom hij tot betaling werd verplicht alvorens de betalingstermijn was vervallen. Verweerder heeft in antwoord hierop, bij brieven van respectievelijk 3 en 31 mei 2010, verwezen naar klagers brieven aan zijn cliënte. Bij e-mail van 9 juni 2010 heeft hij medegedeeld dat hij de discussie gesloten acht en dat klager een hernieuwde machtiging diende te verstrekken alvorens het beslag zou worden opgeschort.

3.        De klacht

3.1    De klacht bestaat - zakelijk weergegeven - uit de navolgende onderdelen.

1.    Verweerder heeft een aanzegging laten betekenen en beslag laten leggen voor een nog niet verschuldigde pensioentermijn;

2.    Verweerder heeft geen antwoord gegeven op de vragen om uitleg die hem daarover per brief zijn gesteld.

4.        Het verweer

4.1 Het verweer houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.

Verweerder heeft bij brief van 25 januari 2010 medegedeeld dat hij per 1 mei 2010 clientes pensioenaandeel niet meer zal laten uitbetalen. Op 25 maart 2010 is de machtiging daadwerkelijk ingetrokken. Klager is bij brief van 23 april 2010 in de gelegenheid gesteld om binnen 2 dagen een nieuwe machtiging af te geven onder de aanzegging dat als deze zou uitblijven er alsnog executoriaal beslag zal worden gelegd. Klager heeft de machtiging niet afgegeven zodat het beslag is geëffectueerd. Klager heeft volhard in niet-betaling van het verschuldigde zodat effectuering van het beslag voor zich spreekt.

5.        Beoordeling van de klacht

5.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van de wederpartij heeft te gelden, de door het hof van discipline gehanteerde maatstaf, dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt. Deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal verweerders optreden aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel 1

5.2    Vast staat dat klager uit hoofde van een notariële akte gehouden was een deel van zijn pensioengelden af te dragen aan zijn ex-partner. Door de brieven van klager van respectievelijk 25 januari 2010 en 25 maart 2010 aan diens ex-vrouw, alsmede de feitelijke intrekking van de machtiging aan A op laatstgenoemde datum, heeft hij de indruk gewekt dat hij verdere betalingen zou staken. Derhalve mocht verweerder naar het oordeel van de raad er redelijkerwijze vanuit gaan dat klager vanaf mei 2010 niet langer aan zijn betalingsverplichtingen zou voldoen. Dat verweerder onder deze omstandigheden voor verval van de betalingstermijn duidelijkheid wenste over de betaling en op 16 april 2010 de grosse van de notariële akte aan klager heeft laten betekenen teneinde in een later stadium de verschuldigde bedragen te kunnen innen, acht de raad dan ook niet onbegrijpelijk en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder was niet gehouden deze betekening voorafgaand aan verweerder aan te zeggen. Het feit dat in de akte van betekening ten onrechte een betalingsverplichting binnen 2 dagen was opgenomen tast de juistheid van de betekening van de grosse niet aan. Klagers juridische positie bleef daardoor onveranderd en klager heeft daardoor geen schade geleden. Voor zover de klacht betrekking heeft op de betekening van de grosse acht de raad deze derhalve ongegrond.

5.3    Voorts staat vast dat klager pas op 23 mei 2010 tot betaling verplicht was. Naar het oordeel van de raad had van verweerder mogen worden verwacht dat hij klager voor, of in elk geval direct na de betekening van de grosse zou aanschrijven teneinde deze op de gevolgen van zijn voornemen tot stopzetting van de betalingen te wijzen. Verweerder heeft klager niet, althans niet tijdig, in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt te heroverwegen. Uit de dossierstukken blijkt immers dat verweerder al op 12 april 2010, gelijktijdig met het verzoek tot betekening van de notariële akte, opdracht heeft gegeven tot het leggen van derdenbeslag. Alvorens klager de kans had om zijn standpunt te herzien, is dit beslag gelegd op 22 april 2010. Nadat klager kenbaar had gemaakt het niet eens te zijn met de betekening van het exploit en de daarin opgenomen betalingsverplichting, heeft verweerder bij schrijven van 23 april klager in de gelegenheid gesteld om opnieuw een machtiging af te geven. Het beslag was toen echter al gelegd en de kosten waren reeds gemaakt. Bij brief van 25 april 2010 heeft klager de toezegging gedaan om pensioenafspraken te blijven betalen. Ondanks deze toezegging, die bij verweerder bekend was, heeft voorts overbetekening plaatsgevonden op 29 april 2010. Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft getracht om via de minnelijke weg tot een oplossing te komen en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad acht dit onderdeel van de klacht derhalve gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2

5.4    Gelet op de omstandigheid dat verweerder de advocaat was van de wederpartij van klager was hij in beginsel slechts in beperkte mate uitleg verschuldigd. De raad stelt vast dat verweerder wel op de brieven van klager heeft geantwoord, maar daarbij nooit is ingegaan op de voor klager essentiële en op zichzelf niet onbegrijpelijke vraag waarom beslag was gelegd voordat hij de betaling verschuldigd was. Door dit na te laten heeft hij bij klager onnodig onduidelijkheid laten bestaan. Evenmin heeft hij gereageerd op klagers toezegging dat hij zou betalen, waardoor het geschil is geëscaleerd. Onder die omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad acht de klacht op dat onderdeel eveneens gegrond.

6.        Beslissing

6.1    De raad verklaart:

-          Onderdeel 1 van de klacht gegrond voor zover dit ziet op de wijze waarop het executoriaal derdenbeslag is gelegd;

-          Onderdeel 1 van de klacht voor het overige ongegrond;

-          Onderdeel 2 van de klacht gegrond.

7.        Maatregel

De raad legt op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Knaapen, voorzitter en

mrs. R.F.L.M. van Dooren, E.J.P.J.M. Kneepkens, J.J.M. Goumans, J.F.E. Kikken leden,

alsmede mr. A.M.T.A. Verhagen, plaatsvervangend griffier, ter openbare zitting van de raad

d.d. 28 maart 2011.

___________________                                                          ___________________

mr. A.M.T.A. Verhagen                                              mr. P.M. Knaapen

griffier                                                                                     voorzitter

Verzonden op:  29 maart 2011.


Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline. De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hoge van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie maar o tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post. Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132,

4840 AC Prinsenbeek.

b.      Bezorging. De griffie is gevestigd aan het adres:

Markt 44,

4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.       Per fax. Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van nadere informatie:

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 076-5484607.