ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1453 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch B 107-2010

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1453
Datum uitspraak: 14-02-2011
Datum publicatie: 26-03-2011
Zaaknummer(s): B 107-2010
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Het staat een advocaat die fungeert als waarnemend deken en deskundige in begrotingszaken niet vrij als partijdig advocaat op te treden tegen een advocaat uit hetzelfde arrondissement, ook niet nu het om declaraties ging in een bestuursrechterlijke kwestie. Inbreuk op het vertrouwen in de advocatuur. Het staat een advocaat van de wederpartij vrij om de belangen van zijn cliënte te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Toezending in juli van een door de advocaat opgestelde notitie omtrent het declaratiegedrag van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu hij klager een termijn tot oktober had gegeven om op de inhoud van deze notitie te reageren. Klacht (deels)gegrond; maatregel berisping.

B 107-2010

Raad van Discipline

in het ressort ’s-Hertogenbosch

Beslissing

inzake:

de klacht van:

X

gemachtigde: Y,

klager,

tegen:

Z

verweerder.

1.       Verloop van de procedure

1.1     Bij brief van 7 juni 2010, door de Raad van Discipline (hierna: de raad) ontvangen op

          8 juni 2010, heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda, de door klager op 26 mei 2009 ingediende klacht toegezonden aan de raad, tezamen met de in de inventarislijst genoemde stukken.

1.2     De raad heeft voorts kennis genomen van de brief van klager d.d. 3 november 2010 met bijlagen, door de raad ontvangen op 4 november 2010, alsmede van de brief van klager met bijlagen d.d. 22 november 2010, door de raad ontvangen op 23 november 2010.

1.3     De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 13 december 2010; zowel klager als verweerder zijn ter zitting verschenen.

2.       De feiten

2.1     Klager is langdurig als advocaat opgetreden voor één of meer vennootschappen van de heren A. Van maart 1999 tot december 2008 heeft klager ten behoeve van één van die vennootschappen een zaak behandeld over een speelautomatenhal-vergunning in C. In de loop der tijd zijn in die kwestie 47 declaraties verzonden, die alle zonder protest zijn behouden en betaald. Vanwege verslechterende marktomstandigheden zijn in juli 2008 nadere financiële afspraken gemaakt over de verdere behandeling van de vergunningkwestie. In december 2008 heeft de cliënte van klager besloten de behandeling van het dossier over te dragen aan een kantoorgenoot van verweerder.

2.2.    Ten tijde van de overdracht van het dossier of kort daarna is door de opvolgend advocaat en de voormalige cliënte van klager kennelijk gesproken over het “begroten” van de in het verleden betaalde declaraties. In verband hiermede is verweerder door zijn kantoorgenoot ingeschakeld, omdat hij als lid van de Raad van Toezicht en als waarnemend Deken gezag en deskundigheid had op begrotingsgebied.

2.3     In februari 2009, ruim twee maanden na de overdracht van het dossier, heeft verweerder aan klager schriftelijk bericht dat hem de in de vergunningkwestie gedeclareerde bedragen bovenmatig leken. Hierop is gedurende een aantal maanden schriftelijk en mondeling gediscussieerd over deze declaraties. In die periode heeft klager aan verweerder een kopie gevraagd van het door hem reeds eerder overgedragen originele dossier. Met deze afgifte is enige tijd gemoeid geweest en klager heeft in die kwestie de bemiddeling van de Deken ingeroepen.

2.4     Op 6 juli 2009 heeft verweerder een voorlopige notitie opgesteld met betrekking tot het declaratiegedrag van klager. Verweerder heeft klager in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van deze notitie te reageren en hem daartoe een termijn verleend tot begin oktober 2009.

2.5     Op deze voorlopige notitie van verweerder is door klager niet gereageerd. Hierna heeft verweerder op 23 november 2009 een eindrapport opgesteld.

2.6     Inmiddels heeft verweerder namens de ex-cliënte van klager, B, een civiele procedure gestart bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch.

3.       De klacht

3.1     De klacht bestaat op 6 onderdelen, te weten:

          1.     Verweerder negeert willens en wetens een impliciete dwingende “incompabiliteitsregel” door als advocaat op te treden in een declaratiekwestie tegen een andere advocaat, terwijl hij waarnemend Deken is en belast met begrotingskwesties in het arrondissement waar de kwestie speelt.

          2.     Verweerder schendt artikel 46 van de Advocatenwet door in strijd met het “fair play” beginsel te handelen. Bij aanvang van zijn opdracht is hem al verzocht de declaraties van klager kritisch te onderzoeken, maar hij heeft dat pas geruime tijd na overdracht van de zaak, ontvangst van het dossier en nadere informatie over het dossier, kenbaar gemaakt.

          3.     Verweerder heeft stelselmatig geweigerd de dossierstukken met betrekking tot het declaratiegeschil op verzoek van klager aan hem af te geven.

          4.     Verweerder doet er alles aan om het declaratiegeschil tot buitenproportionele grootte “op te kloppen”.

          5.     Verweerder spreekt (bewust) onwaarheid over feiten in dit klachtdossier, openbaart zijn daaruit voortvloeiende visie aan de Deken in Breda en weigert zulks te redresseren.

          6.     Voordat de termijn die klager was gesteld om te reageren op de voorlopige notitie “declaratiegedrag” was verstreken, heeft verweerder deze notitie al aan de Deken in Breda gezonden.

 3.2    De eerste vier onderdelen van zijn klacht heeft klager nader toegelicht in zijn brief aan de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch van 26 mei 2009. De laatste twee onderdelen van zijn klacht worden toegelicht in zijn brief aan de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda van 9 oktober 2009.

3.3     Ter zitting heeft de raadsman van klager nog een toelichting gegeven op het eerste klachtonderdeel, welke is neergelegd in de bij die gelegenheid overgelegde pleitaantekeningen.

4.       Het verweer

4.1     Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel stelt verweerder dat in casu geen sprake kan zijn van strijd met enige incompatibiliteitsregel, aangezien een Raad van Toezicht geen bevoegdheid heeft ten aanzien van het begroten van declaraties in bestuursrechtelijke geschillen. Daarom zou verweerder in zijn hoedanigheid van lid van de Raad van Toezicht of in zijn hoedanigheid van waarnemend Deken nimmer inhoudelijke bemoeienis kunnen hebben met het onderhavige declaratiegeschil.

4.2     Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel licht verweerder toe dat hij na de dossieroverdracht en na het verzoek van cliënte om de declaraties van klager te beoordelen eerst een oriënterend onderzoek wilde verrichten en klager in de gelegenheid wilde stellen op het resultaat daarvan te reageren. Zijns inziens is er derhalve sprake geweest van een correcte aanpak van zijn kant.

4.3     Wat betreft het derde klachtonderdeel voert verweerder aan dat de kopiedossiers door hem –op aanraden van de Bossche Deken- op 5 juni 2009 aan klager zijn toegezonden. De eerste voorlopige notitie van verweerder omtrent het declaratiegedrag van klager dateert van 6 juli 2009. Klager werd de gelegenheid geboden daarop te reageren, uiterlijk op 1 oktober 2009, nadat klager de beschikking had gekregen over de kopiedossiers.

4.4     Verweerder bestrijdt dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het “oppoken” van het geschil c.q. een tunnelvisie. Hij heeft slechts de belangen van zijn cliënte behartigd.

4.5     Verweerder bestrijdt dat hij in dit klachtdossier (bewust) onwaarheden zou hebben geuit omtrent de omstandigheden waaronder zijn kantoorgenoot het dossier van klager heeft overgenomen.

4.6     Met betrekking tot het zesde klachtonderdeel stelt verweerder dat hij bij brief van 22 juli 2009 zijn voorlopige notitie van 6 juli 2009 aan de Deken heeft toegezonden, omdat hij het nodig achtte de Deken te voorzien van alle relevante achtergrondinformatie met betrekking tot de jegens verweerder ingediende klachten.

5.       Beoordeling van de klacht

5.1     Met betrekking tot het eerste onderdeel van de klacht gaat het om de vraag of een lid van de Raad van Toezicht, een waarnemend Deken of een Deken in een declaratiegeschil als partijdig advocaat mag optreden voor een cliënt tegen een advocaat in hetzelfde arrondissement. De Deken en –bij delegatie- de leden van een Raad van Toezicht zijn immers bij uitstek aangewezen om in een begrotingsprocedure over een declaratiegeschil te oordelen. Zulks vraagt om een grote mate van objectiviteit.

          Daarbij past naar het oordeel van de raad niet dat verweerder als waarnemend Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch vanwege zijn speciale deskundigheid op het gebied van begrotingskwesties als partijdig advocaat is opgetreden voor een cliënt tegen een advocaat uit hetzelfde arrondissement. Weliswaar gaat het in casu om declaraties die betrekking hebben op bestuursrechtelijke kwesties en uit dien hoofde niet in aanmerking komen voor een begrotingsprocedure, maar zulks sluit niet uit dat daarover desondanks het oordeel kan worden gevraagd van de Deken, de waarnemend Deken of een lid van de Raad van Toezicht wegens de bijzondere deskundigheid op dat gebied. Verweerders handelwijze gaat ten koste van het gezag van de (waarnemend) Deken en de Raad van Toezicht en maakt zodoende inbreuk op het vertrouwen in de advocatuur. De raad acht dit onderdeel van de klacht derhalve gegrond.

5.2.    Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel oordeelt de raad dat het een normale gang van zaken is dat een opvolgend advocaat zich het dossier laat overdragen, dit bestudeert, daarover overleg pleegt met zijn cliënt en vervolgens contact opneemt met de wederpartij. Niet is gebleken dat verweerder in deze kwestie anders heeft gehandeld, zodat hem terzake geen verwijt treft. De raad zal dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond verklaren.

5.3     Wat betreft het derde onderdeel van de klacht stelt de raad vast dat verweerder niet aanstonds op verzoek van klager is overgegaan tot afgifte van kopieën van de desbetreffende dossiers. Verweerder heeft dit becommentarieerd met de mededeling dat hij eerst een rapportage wilde maken waarop klager dan zijn commentaar zou kunnen geven. Of dit verstandig is geweest is de vraag, verwijtbaar acht de raad dit handelen van verweerder echter niet. Het dossier is immers uiteindelijk op 5 juni 2009 overgedragen terwijl de voorlopige rapportage van verweerder dateert van 6 juli 2009, waarop klager de gelegenheid kreeg daarop te reageren tot 1 oktober 2009. Klager had derhalve tijdig de beschikking over een kopie van de dossiers. De raad acht dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond.

5.4     Met betrekking tot het vierde onderdeel van de klacht stelt de raad vast dat verweerder in het onderhavige declaratiegeschil zeer vergaande standpunten namens zijn cliënte naar voren heeft gebracht. Het is begrijpelijk dat klager daarover bijzonder teleurgesteld is geweest, mede gezien de jarenlange goede cliëntverhouding. Als advocaat van de wederpartij had verweerder echter in dit geval de vrijheid de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Van enig tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen is dan geen sprake, zodat de raad ook dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaart.

5.5     In het vijfde onderdeel van de klacht verwijt klager aan verweerder dat deze de Deken (bewust) onjuist zou hebben voorgelicht over de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de overname van het dossier. Vaststaat dat deze omstandigheden voor een groot deel van financiële aard waren. Uit de overgelegde stukken en wederzijdse standpunten kan naar het oordeel van de raad niet worden afgeleid dat verweerder de Deken (bewust) onjuist zou hebben voorgelicht, zodat ook dit onderdeel van de klacht ongegrond wordt verklaard.

5.6     In het zesde klachtonderdeel verwijt klager aan verweerder dat deze diens voorlopige notitie van 6 juli 2009 al aan de Deken heeft toegezonden terwijl de aan klager gegeven termijn om daarop te reageren nog niet was verstreken.

          De raad stelt vast dat verweerder in juli 2009 aan klager een termijn heeft gesteld tot

         1 oktober 2009 om te reageren op zijn voorlopige notitie van 6 juli 2009. Onder deze omstandigheden acht de raad het niet passend dat verweerder zijn voorlopige notitie van

         6 juli 2009 al op 22 juli 2009 aan de Deken toezond. De termijn voor een reactie was toen immers nog niet verstreken. De raad acht dit onderdeel van de klacht derhalve gegrond.

5.7     Op grond van het bovenstaande zal de raad het eerste en het zesde onderdeel van de klacht gegrond verklaren en de overige onderdelen van de klacht als ongegrond afwijzen. Ten aanzien van de gegrond verklaarde onderdelen acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

6.       Beslissing van de voorzitter

6.1     De raad verklaart de onderdelen 1 en 6 van de klacht gegrond en legt verweerder terzake op de maatregel van berisping.

          De raad wijst de onderdelen 2, 3, 4 en 5 van de klacht als ongegrond af.

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, en mrs. H.C.M. Schaeken, R.F.L.M. van Dooren, J.F.E. Kikken en mr. J.J.M. Goumans, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Lanschot, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2011.

griffier                                                                  voorzitter

Verzonden op: 15 februari 2011.

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.       Per post.

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.       Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.       Per fax.

          Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.