ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2441 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3830/11.232

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2441
Datum uitspraak: 24-11-2011
Datum publicatie: 09-02-2012
Zaaknummer(s): R. 3830/11.232
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Uit het feit dat klager in de verschillende procedures in het ongelijk is gesteld, kan niet worden afgeleid dat de advocaat klager al dan niet naar behoren heeft bijgestaan.   Niet kan worden vastgesteld dat de advocaat tegen de zin van klager in hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. Uit de brief van 29 september 2010 van de advocaat aan klager volgt dat verweerder de kans op succes in hoger beroep bij de Raad van State uitermate klein achtte. Verweerder heeft bovendien gesteld dat hij het hoger beroep bij de Raad van State heeft ingesteld op uitdrukkelijk verzoek van klager.   Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder klager heeft getracht financieel “uit te melken”. Verweerder heeft voor drie procedures een toevoeging aangevraagd. Voorts staat vast dat de advocaat zijn omissie met betrekking tot het niet aanvragen van een toevoeging voor de rechtbankprocedure heeft gecorrigeerd door zijn declaratie te matigen tot de hoogte van de aan klager in de andere procedure opgelegde eigen bijdrage ad € 466,00. Gesteld noch gebleken is dat de anti-cumulatiebepaling van toepassing zou zijn geweest, zodat klager derhalve geen belang heeft voor zover hij de advocaat verwijt geen toevoeging te hebben aangevraagd in het kader van de procedure bij de rechtbank.   De klacht is kennelijk ongegrond.

Verloop van de procedure

1 Op het dekenspreekuur van 13 september 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de wet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het dossier is op 28 oktober 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

Inhoud van de klacht

2 Klager verwijt verweerder de wijze waarop hij zijn belangen heeft behartigd in zijn geschil met de Belastingdienst. Er is door respectievelijk de Belastingdienst, rechtbank en de Raad van State geen gehoor gegeven aan de bezwaren van klager dat het bij bepaalde inkomsten niet ging om een lijfrente-uitkering, maar om een periodieke uitkering van spaargelden. Klager verwijt verweerder voorts dat hij zonder overleg met klager en tegen de zin van klager in een hoger beroepschrift heeft toegezonden aan de Raad van State, waarvoor klager griffierecht en een eigen bijdrage verschuldigd is. In het hoger beroepschrift heeft verweerder opnieuw de nadruk gelegd op de lijfrente en niet op de spaargelden van klager. Verweerder heeft klager niet één keer ondersteund in klagers visie op de kwestie. Klager verwijt verweerder ten slotte dat hij klager probeert financieel uit te melken en klager zwart wil maken bij de opvolgende advocaat.

De feiten

3 Uit de stukken blijkt het volgende:

- Klager heeft tijdens zijn werkzame leven geld gespaard, waaronder een ontslagvergoeding, voor een totaal bedrag ad € 41.000,00.

- Voornoemd bedrag heeft klager op advies vast laten zetten bij een bank in een lijfrenteovereenkomst.

- Klager ontvangt op basis van voornoemde overeenkomst jaarlijks een uitkering.

- In 2008 heeft de Belastingdienst klager bericht dat klager een bedrag van € 2.100,00 verschuldigd was in verband met teveel uitgekeerde zorg- en huurtoeslag.

- Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst tot terugvordering van het teveel uitgekeerde en heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de afwijzende beslissing.

- Nadat de rechtbank klagers beroep op formele gronden gegrond had verklaard, heeft verweerder klager bijgestaan in de bezwaarprocedure.

- Tegen de afwijzende beslissing op bezwaar heeft verweerder beroep ingesteld bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep bij de Raad van State.

- Tijdens laatstgenoemde procedure bij de Raad van State heeft verweerder de behandeling van de zaak overgedragen aan een opvolgend advocaat.

- Verweerder heeft klager eerst bijgestaan op basis van een zogenaamde “Lichte Advies Toevoeging”, waarbij aan klager een eigen bijdrage is opgelegd van € 72,00.

- Vervolgens heeft verweerder voor de bezwaarprocedure een toevoeging aangevraagd, die op 16 oktober 2009 is verleend, waarbij aan klager een eigen bijdrage is opgelegd ad € 466,00.

- Voor het hoger beroep heeft verweerder een toevoeging aangevraagd, die op 7 oktober 2010 is verleend, waarbij aan klager een eigen bijdrage is opgelegd ad € 478,00. Deze eigen bijdrage heeft klager aan de opvolgende advocaat van verweerder betaald.

- Verweerder heeft verzuimd om voor de rechtbankprocedure een toevoeging aan te vragen. Verweerder heeft zijn declaratie met betrekking tot die werkzaamheden echter beperkt tot de eigen bijdrage ad € 466,00.

Beoordeling van de klacht

4.1 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd zijn indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

4.2 In het onderhavige geval is uit de stukken noch anderszins gebleken dat verweerder kennelijk onjuist is opgetreden en heeft geadviseerd, als gevolg waarvan de belangen van klager zijn geschaad of hadden kunnen worden geschaad. Evenmin is gebleken dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan dan wel niet heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem als zorgvuldig handelend advocaat mocht worden verwacht. Uit het feit dat klager in de verschillende procedures in het ongelijk is gesteld, kan niet worden afgeleid dat verweerder klager al dan niet naar behoren heeft bijgestaan. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij klager niet één keer zou hebben ondersteund. Dat kan dus niet worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder tegen de zin van klager in hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. Uit de brief van 29 september 2010 van verweerder aan klager volgt dat verweerder de kans op succes in hoger beroep bij de Raad van State uitermate klein achtte. Verweerder heeft bovendien gesteld dat hij het hoger beroep bij de Raad van State heeft ingesteld op uitdrukkelijk verzoek van klager. Ten slotte heeft verweerder betwist dat hij klager zwart heeft willen maken bij diens opvolgend advocaat. Klager heeft zijn verwijt dienaangaande overigens niet nader onderbouwd, zodat ook dit verwijt niet kan worden vastgesteld.

4.3 Op basis van de stukken kan, tenslotte, evenmin worden vastgesteld dat verweerder klager heeft getracht financieel “uit te melken”. Verweerder heeft voor drie procedures een toevoeging aangevraagd. Voorts staat vast dat verweerder zijn omissie met betrekking tot het niet aanvragen van een toevoeging voor de rechtbankprocedure heeft gecorrigeerd door zijn declaratie te matigen tot de hoogte van de aan klager in de andere procedure opgelegde eigen bijdrage ad € 466,00. Gesteld noch gebleken is dat de anti-cumulatiebepaling van toepassing zou zijn geweest, zodat klager derhalve geen belang heeft voor zover hij verweerder verwijt geen toevoeging te hebben aangevraagd in het kader van de procedure bij de rechtbank.

4.4 Gelet op het voorgaande dient de klacht als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

Beslissende

wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gedaan door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 24 november 2011.

Plv. Voorzitter   

Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.

De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.