ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1996 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3747/11.149

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1996
Datum uitspraak: 19-08-2011
Datum publicatie: 13-09-2011
Zaaknummer(s): R. 3747/11.149
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp:
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het behoort tot de vrijheid van de advocaat de wijze van communicatie te bepalen. Het is niet de taak van de tuchtrechter de inhoud van processtukken te beoordelen, tenzij aanstonds blijkt dat de inhoud hiervan evident onjuist is.

Verloop van de procedure

1 Bij brief van 21 februari 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, is het dossier op 5 augustus 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

Inhoud van de klacht

2 Klager verwijt verweerster dat zij:

a. klager onjuist heeft geïnformeerd in haar brief van 13 november 2009 door te stellen dat het haar vanwege een tegenstrijdig belang niet vrij stond om klagers zaak in behandeling te nemen, terwijl klager later is gebleken dat verweerster klagers voormalig echtgenote heeft bijgestaan in de procedure;

b. haar brief van 19 november 2010 aan de Voorzitter van de Eerste Kamer van de Hoge Raad der Nederlanden niet in kopie aan klagers advocaat heeft doen toekomen;

c. met de inhoud van haar brief van 19 november 2010 voornoemd heeft gehandeld in strijd met een goede procesorde.

 De feiten

3 Uit de stukken blijkt het volgende:

- Bij brief van 28 oktober 2009 heeft klager verweerster verzocht hem bij te staan in een cassatie tegen een beslissing van het Gerechtshof ’s-Gravenhage.

- Bij brief van 13 november 2009 heeft verweerster klager medegedeeld dat het haar vanwege een tegenstrijdig belang niet vrij staat klagers zaak in behandeling te nemen.

- Verweerster behartigde in de cassatieprocedure de belangen van de voormalig echtgenote van klager.

- De Advocaat-Generaal heeft op 5 november 2010 geconcludeerd tot vernietiging en verwijzing.

- Bij e-mail bericht van 15 november 2010 heeft de advocaat van klager verweerster als volgt bericht:

“In de bovengenoemde zaak, loopt ook een geding in feitelijke instantie, waarin uw cliënte wordt bijgestaan door mr. L.. (red.)

Deze heeft aan de rechtbank meegedeeld, dat u n.a.v. de de conclusie AG een reactie zou hebben ingezonden aan de Hoge Raad. U wilt mij daar wel omgaand een afschrift van toesturen en spoedheidshalve ook nu direct mailen?”

- Verweerster heeft de advocaat van klager dezelfde dag per e-mail bericht:

“Het moge voor zich spreken dat zodra de reactie CPG (die inderdaad in de pen zit) door mij feitelijk is ingediend bij de Hoge Raad u daarvan per omgaande een afschrift ontvangt. Dat is echter nu nog niet het geval, dus ik kan aan uw verzoek niet voldoen. Ik denk dat er sprake is van een misverstand als u van mr. L. (red.) heeft begrepen dat de reactie al aan de Hoge Raad is toegestuurd. Overigens kan het best zo zijn dat ik haar heb gezegd dat ik voornemens was voor indiening binnen deze week zorg te dragen, maar daar is het nog niet van gekomen.”

- Bij brief van 19 november 2010 heeft verweerster aan de Voorzitter van de Eerste Kamer van de Hoge Raad der Nederlanden een reactie doen toekomen op de conclusie van de Advocaat-Generaal van 5 november 2010.

- Verweerster heeft bij brief van 19 november 2010 een kopie van haar brief aan de Voorzitter van de Eerste Kamer van de Hoge Raad der Nederlanden aan de advocaat van klager gezonden.

- De Hoge Raad heeft op 24 december 2010 arrest gewezen.

Beoordeling van de klacht

Algemeen

4.1 Vooropgesteld wordt dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.2 Ten aanzien van dit klachtonderdeel is in het onderhavige geval noch uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerster de hiervoor bedoelde hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerster heeft klager, naar aanleiding van zijn (onaangekondigd) schriftelijk verzoek van 28 oktober 2009 hem in cassatie bij te staan, bericht dat sprake was van een tegenstrijdig belang. Verweerster heeft gesteld dat de strekking van dit bericht was dat het haar niet vrij stond klagers belangen te behartigen, omdat verweerster klagers voormalig echtgenote in het kader van de echtscheiding heeft geadviseerd. Indien verweerster – gelet op het vorenstaande – op het verzoek van klager zou zijn ingegaan, zou sprake kunnen zijn geweest van een tegenstrijdig belang. Deze situatie heeft verweerster nu juist voorkomen.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.3 Uit de stukken en meer in het bijzonder de overgelegde e-mail berichten van 15 november 2010 tussen klagers advocaat en verweerster en vice versa volgt dat klagers advocaat er van op de hoogte was dat verweerster zou reageren op de conclusie van de Advocaat-Generaal. Op 19 november 2010 heeft verweerster de betreffende reactie aan de Hoge Raad verzonden. Verweerster heeft gesteld dat zij per gelijke post een afschrift van deze brief aan klagers advocaat heeft doen toekomen. Deze stelling vindt steun in het feit dat een afschrift van bedoelde brief in het kader van het onderzoek bij de deken is overgelegd. Het feit dat klagers advocaat de betreffende brief met bijlage niet heeft ontvangen, rechtvaardigt niet klagers conclusie dat verweerster bedoelde brief niet in afschrift aan klagers advocaat zou hebben gezonden noch dat daarmee klachtwaardig jegens klager zou zijn gehandeld. Dit geldt te meer nu klagers advocaat er, gelet op genoemde e-mail wisseling, ervan op de hoogte was dat de betreffende reactie op de conclusie van de A-G door verweerster zou worden verzonden. Het behoort overigens tot de vrijheid van een advocaat de wijze van communicatie te bepalen. Verweerster heeft gesteld dat zij de betreffende brief per reguliere post heeft verzonden, omdat zulks gebruikelijk is.

4.4 Nu klager(s advocaat) stelt dat de betreffende brief niet is ontvangen, lag het op zijn weg binnen twee weken na verzending van de conclusie van de A-G te informeren of bedoelde brief inmiddels was verzonden. Op verweerster rustte niet de verplichting klagers advocaat te benaderen in verband met het feit dat een (schriftelijke) reactie van klagers advocaat op de door verweerster verzonden brief uitbleef. Immers op grond van bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad staat vast dat een advocaat c.q. wederpartij niet op de inhoud van de reactie van de wederpartij op de conclusie van de A-G mag reageren, ongeacht het moment waarop men met de inhoud daarvan bekend is geworden.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.5 Het is niet de taak van de tuchtrechter om de inhoud van ingediende processtukken te beoordelen. Slechts indien een gegeven advies en/of geschreven brief evident onjuist blijkt, kan de advocaat hiervan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit laatste is niet gebleken. Op de Hoge Raad rust ambtshalve de verplichting de grenzen van een goede procesorde te bewaken. Niet kan worden vastgesteld dat klager door de inhoud van de brief van verweerster van 19 november 2010 in tuchtrechtelijk opzicht in zijn belangen is geschaad.

4.5 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

Beslissende

Wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond af.

Aldus gedaan door mr. G.J.W. van Oven, plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 19 augustus 2011.

Plv. voorzitter   

Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.

De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.